Apeldoornsche Courant/Jaargang 47/Nummer 17/Openbare Vergadering van den Raad der Gemeente Apeldoorn, op 24 Februari 1905

‘Openbare Vergadering van den Raad der Gemeente Apeldoorn, op 24 Februari 1905’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Apeldoornsche Courant, woensdag 1 maart 1905, Bijvoegsel, [p. 1-4]. Publiek domein.
[ Bijvoegsel, 1 ]

Openbare Vergadering

van den Raad der Gemeente Apeldoorn,

2)
2)
op 24 Februari 1905.

De vergadering wordt door den Voorzitter geopend.

Tegenwoordig zijn de leden: W. Uijt den Bogaard Ezn., C. Wererif, B. van Niersen, C. M. Gardenier, R. Kerkhoven, H. J. Brouwer, J. W. Buitenhuis Czn., H. J. Schut, Jhr. K. W. Feith, A. Radstaak, Jhr. H. F. M. E. Sandberg, Mr. W. Wiersma, E. D. van Lennep, Jhr. Mr. G. W. Mollerus, T. de Bruin, C. W. A. de Groot en M. van Delden Johzn.

De Voorzitter deelt mede dat de leden D. C. L. Neelmeijer en P. G. Sager, kennis gegevan hebben wegens ongesteldheid verhinderd te zijn deze vergadering bij te wonen.

De notulen dar vorige vergadering, aan de leden in druk gezonden, worden, zonder voorlezing, goedgekeurd.

De Voorzitter deelt mede dat de navolgende stukken zijn ingekomen:

1o. Een besluit van Gedeputeerde-Staten van Gelderland, d.d. 31 Januari 1905, No. 13, tot goedkeuring van het Raadsbesluit van 20 Januari t.v., tot het doen eener af- en overschrijving op de gemeente-begrooting dienst 1904;

2o. Idem d.d. 31 Januari 1905 No. 14, waarbij machtiging wordt verleend tot het doen eener betaling uit de post van onvoorziene uitgaven, der gemeente-begrooting van 1904;

3o. Idem d.d. 17 Januari 1905 No. 63, waarbij wordt vastgesteld de rekening der gemeente over 1903;

4o. Idem d.d. 31 Januari 1905 No. 39, waarbij wordt gezonden een afschrift van het Koninklijk besluit van 17 Januari 1905 No. 22, waarbij aan deze gemeenta andermaal ontheffing wordt verleend der verplichting tot het oprichten van eene burgerdag- en avondschool, tot 1 October 1909;

5o. Idem, d.d. 31 Januari 1905 No. 70, waarbij wordt medegedeeld, dat wegens in het jaar 1904 geleden geldelijk nadeel, tengevolge van het niet voldoen aan den eisch gesteld in het 4e lid van artikel 45 der wet tot regeling van het lager-onderwijs, aan deze gemeente eene tegemoetkoming wordt verleend van f 2050;

6o. Idem, d.d. 7 Februari 1905 No. 96, waarbij wordt goedgekeurd de gemeente-begrooting voor 1905;

7o. Idem d.d. 7 Februari 1905 No. 99, waarbij wordt medegedeeld dat de aanslagen in den hoofdelijken omslag dienst 1904, van U. J. Dijkstra en W. P. Lievegoed zijn gehandhaafd.

Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen.

8o. Idem d.d. 15 Februari 1905 No. 100, waarbij wordt ingezonden het door den Inspecteur vau de Volksgezondheid te ’s Hertogenbosch uitgebracht advies over de Woningverordening dezer gemeente, met uitnoodiging den inhoud te overwegen en van den uitslag der overwegingen aan Gedeputeerde-Staten mededeeling te doen.

Wordt gerenvoieerd naar Burgemeester en Wethouders om advies.

De Heer Mollerus verzoekt bij het advies een beter te lezen stuk ter visie te leggen, daar dit zeer moeielijk te lezen is.

De Voorzitter zal hiervan nota nemen.

9o. Een schrijven van de Hollandsche-Spoorweg Maatschappij, d.d. 14 Januari 1905, betreffende verwijdering van plantsoen op het Stationsplein. Na voorlezing stelt de Voorzitter voor, de aan te vragen machtiging tot het verwijderen van dit plantsoen voorloopig aan te houden.

De Heer Wegerif vestigt er de aandacht op, dat, al mocht tot uitbreiding van het station het plan bestaan, het dikwijls zeer lang duurt voor dat zoo’n plan wordt uitgevoerd en het zeer goed kan zijn, dat dit nog 5 of 10 jaren achterwege blijft.

De Voorzitter geeft dit toe en begrijpt ook niet dat men daarvoor aan dit terrein behoefte zal hebben. Burgemeester en Wethouders zouden hierover eerst nader kunnen schrijven.

De Heer van Delden is er sterk tegen dit gedeelte te bestraten, nu wij weten, dat de Maatschappij het later noodig zal hebben.

De Heer Kerkhoven acht het wenschelijk, dat de bestrating plaats heeft; het plan daartoe heeft reeds lang bestaan en het is wel noodig. Spreker begrijpt ook niet, waarvoor de Maatschappij dat terrein kan noodig hebben.

De Voorzitter merkt op, dat door den Raad als voorwaarde is gesteld, dat het te bestraten terrein publiek plein zal blijven.

De Heer Sandberg geeft in overweging het plantsoen op te ruimen en het terrein voorloopig van grind te voorzien.

De Voorzitter acht dit niet wenschelijk; het zal een vuile boel geven, doch is er niet tegen om het te bestraten.

De Heer van Delden is er bepaald tegen en vraagt waarom het noodig is om zoo’n overtollige haast te maken. Nu zal de gemeente het terrein bestraten en straks zal de Maatschappij het in gebruik nemen; waarom zullen wij die kosten maken.

De Heer Kerkhoven herinnert, dat reeds een paar jaar geleden een adres is ingekomen, om in den toestand verbetering te brengen. Het is er nu een stinkboel en verbetering is hoogst noodig; de stank is er ondragelijk.

De Heer Gardenier hoort den Heer Kerkhoven zeggen, dat er een ondragelijke stank wordt waargenomen en vraagt, of door de gemeente hier niet voor kan worden gezorgd.

De Voorzitter heeft het nooit opgemerkt en er ook geen klachten over gehoord. Bestrating acht spreker daarom wenschelijk, omdat men dan een flink plein krijgt. Spreker stelt voor om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen nader hierover aan de Maatschappij te schrijven en te trachten de vergunning te krijgen, desnoods met de bepaling te laten vervallen, dat het als publiek plein bestemd moet blijven.

De Heer Gardenier geeft in overweging, de concessie van de Spoorweg-Maatschappij na te zien, die ook hare verplichtingen heeft. De gemeente zal hier de bestrating aanbrengen, doch spreker meent, dat de Maatschappij het doen moet.

De Voorzitter zegt, dat het de eerste keer aan de Maatschappij verzocht is, doch zij heeft er voor bedankt, omdat zij er geen behoefte aan had.

De Heer Gardenier acht het toch wenschelijk, dat de concessie wordt nagegaan.

De Voorzitter Stelt voor, met de Spoorweg-Maatsohappij in nader overleg te treden, desnoods de bepaling te laten vervallen, dat het terrein als publiek plein bestemd moet blijven, doch wanneer de Maatschappij het terrein in gebruik moet nemen, dat de gemeente dan de steenen terug krijgt.

De Heer Schut is het met den Voorzitter eens, dat men het besluit moet uitvoeren. Krijgen wij later de steenen terug, dan heeft men alleen verlies van arbeidsloon.

In stemming gebracht wordt het voorstel van den Voorzitter, met op een na algemeene stemmen, die van den Heer M. van Delden Jzn., aangenomen, zoodat het navolgend besluit is genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Voorgenomen het ingekomen schrijven van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, d.d. 14 Januari 1905, No. 587, betreffende het verleenen eener vergunning tot het verwijderen van plantsoen op bet Stationsplein;

Besluit:

Burgemeester en Wethouders uittenoodigen met die Maatschappij in nader overleg te treden, ter verkrijging eener vergunning, desnoods met weglating der voorwaarde, dat het terrein als publiek plein bestemd moet blijven, doch dat, wanneer de Maatschappij het terrein in gebruik moet nemen, dat de gemeente dan de steenen voor het bestraten gebezigd, terug krijgt.

De Voorzitter legt over de navolgende ingekomen verslagen:

1o. der Gezondheids-Commissie voor de gemeente Apeldoorn, van hare bevindingen en handelingen in het jaar 1904;

2o. het door Burgemeester en Wethouders uitgebracht verslag, overeenkomstig art. 52 der Woningwet, over 1904;

3o. het verslag der Commissie tot wering van Schoolverzuim voor de kadastrale gemeente Apeldoorn, over 1904; en

4o. idem der Commissie voor de kadastrale gemeente Beekbergen.

Deze verslagen worden voor notificatie aangenomen.

De Voorzitter leest voor een ingekomen schrijven van den Heer T. Zevenhuizen, d.d. 20 Februari 1905, kennis gevende, dat hij ontslag neemt als lid van den Gemeenteraad, daar hij wegens redenen zijn beroep betreffende, die betrekking verder onmogelijk naar behooren kan waarnemen.

De Voorzitter heeft deze kennisgeving met een gevoel van leedwezen vernomen. De Heer Zevenhuizen heeft steeds getoond, met zijne beste krachten de belangen der gemeente te behartigen en nu spijt het Spreker, dat zijne werkzaamheden het hem beletten hiermede voorttegaan. Spreker brengt den Heer Zevenhuizen gaarne een woord van hulde voor wat hij in die betrekking voor de gemeente heeft gedaan en hoopt, dat het hem verder goed mag gaan. (Applaus).

De Voorzitter legt over de navolgende ingekomen adressen, die op zijn voorstel naar Burgemeester en Wethouders om advies worden gerenvoieerd:

1o. van A. Vulink e. a., tot verharding van den weg van de Wormensche brug tot aan de Erica-Stichting, onder aanbieding eener tegemoetkoming in de kosten van f 343.—.

2o. van J. Kroon e. a., d.d. 20 Februari 1905, om verbetering en verlichting door middel van gas, van het gedeelte van den Zwolschen weg van de Waldeck-Pyrmontlaan tot aan het huis van den Heer van Neck en

3o. van W. van Dronkelaar e. a., d.d. Januari 1905, om verbetering van den weg van af den straatweg Apeldoorn—Zutphen, bij Kilometerpaal 2, langs de Barrewinkel, bij wachtpost 89, over den Oosterspoorweg, langs de Erica-Stichting naar het kanaal bij de Wormensche brug en van dien weg het gedeelte van af den Zutphenschen straatweg tot aan wachtpost 89.

De Voorzitter leest voor een ingekomen adres, d.d. 7 Februari 1905, van het Bestuur der Apeldoornsche Handelsvereeniging en van ingezetenen, wonende aan de Dorpstraat, waarbij in overweging gegeven wordt de geheele Dorpstraat voortaan alleen van gemeentewege te reinigen.

De Voorzitter stelt voor dit adres te renvoieeren naar Burgemeester en Wethouders ter afdoening, met uitnoodiging, maatregelen te nemen waardoor aan het verzoek wordt tegemoet gekomen. Wat betreft de overname der verplichting van Rijk en Provincie, daartegen heeft spreker bezwaar, doch het Rijk en de Provincie kunnen er op gewezen worden.

De Heer Kerkhoven meent, dat de Tram meer schuld heeft dan het Rijk en de Provincie. Dagelijks ziet men, dat het vuil uit de rails bij hoopjes op den weg of langs den weg op particulier terrein wordt neergeworpen en wanneer dit vuil droog wordt, dan stuift het weg. De Tram-Maatschappij zou hierop moeten gewezen worden; door een kruiwagen mede te nemen, kan het vuil daarin worden geworpen.

De Heer Mollerus weet niet hoe dit elders plaats heeft, doch denkt wel evenals hier, en meent dat het vuil van de tram even goed van den weg moet verwijderd worden, als het vuil, dat door andere vervoermiddelen daar wordt aangebracht.

De Voorzitter merkt op, dat de weg nagenoeg geheel aan het Rijk en de Provincie behoort en de Directeur van de tram er op gewezen is, dat het vuil uit de rails niet op den weg mag worden gebracht; doch de concessie-voorwaarden zijn zoo gesteld, dat men hiertoe niet kan verplichten, hoewel, door gebruik te maken van een’ kruiwagen, er zeer goed in zou kunnen worden voorzien. Het schijnt hier meer onwilligheid van den Directeur.

De Heer Sandberg hoopt, dat men de Loolaan ook niet zal vergeten.

De Heer Gardenier geeft toe, dat het een onaangenaam aanzien geeft, doch het vuil komt van de straat en in dezen tijd zijn de straten niet schoon te houden, hier evenmin als in de groote steden. Spreker heeft altijd gehoord, dat het straatje van de tram zoo schoon was en dat men daarvan bij voorkeur gebruik maakte, en dit komt niet omdat men het vuil van dat straatje op den weg werpt, want het vuil komt alleen uit de rails en spreker heeft nooit gezien, dat van daar het vuil naar den weg wordt gebracht.

De Heer van Lennep zou, wanneer hierover aan de Provincie moet worden geschreven, tevens willen wijzen op het opruimen van de stinksloot vóór het huis van den Heer Talens.

De Voorzitter meent, dat men in de eerste plaats met het Rijk en de Provincie in overleg moet treden, en wanneer dit geen resultaat geeft, dat de gemeente er dan in zou moeten voorzien.

De Heer Kerkhoven zou het niet voor rekening der gemeente willen nemen; er is veel aan te doen; een man of 2, 3 zijn er voor noodig en daarvoor kan het Rijk en de Provincie zorgen.

De Heer Schut merkt op, dat het adres uitgaat van neringdoenden in de Dorpstraat; dáár alleen is verbetering noodig, en voorziet de gemeente daarin, dan heeft dit plaats in het belang der neringdoenden.

De Voorzitter merkt op, dat aan de Loolaan ook neringdoenden wonen en dat ook anderen, de voetgangers, er last van hebben.

De Heer Schut antwoordt, dat aan de Loolaan de huizen veel verder van den weg staan dan in de Dorpstraat.

De Heer Mollerus wil er nog op wijzen, dat het vuil niet alleen door de tram ontstaat, doch even goed op andere wijze en van andere middelen van vervoer.

Het adres wordt gerenvoieerd aan Burgemeester en Wethouders ter afdoening.


De Voorzitter leest voor een ingekomen adres van het Bestuur der Apeldoornsche Handelsvereeniging, dd. 22 Febr. 1905, verzoekende die maatregelen te nemen, dat door het bouwen van een politiebureau, achter het Gemeentehuis, de handel in boter en eieren niet wordt belemmerd.

Dit adres wordt aangehouden tot bij de behandeling van het voorstel betreffende het bouwen van een politie-bureau.

De Voorzitter leest voor een ingekomen adres van het bestuur van de Gymnastiek-Vereeniging „De Turnkring” alhier, d.d. 16 Februari 1905, mededeelende, dat de beschikking is gevraagd van het Gymnastieklokaal der Rijkskweekschool voor het houden der oefeningen door de opgerichte Dames-afdeeling, met verzoek totdat de beslissing hierop zal zijn ontvangen, hiervoor gebruik te mogen maken van het Gymnastieklokaal der Hoogere-Burgerschool.

De Voorzitter merkt op, dat hier hetzelfde bezwaar bestaat als tegen het gebruik van het Gymnastieklokaal der school voor meisjes, zoodat Spreker voorstelt het verzoek aftewijzen.

De Heer Wegerif denkt, dat zij meenen van het Rijk eene gunstige beschikking te zullen ontvangen en dat tot zoo lang alleen de beschikking van dit lokaal noodig zal zijn.

De Voorzitter gelooft dit niet en bovendien acht hij het niet verantwoord hiermede voorttegaan zooals tot nog toe plaats heeft. Wanneer het dit jaar te houden Gymnastiekfeest voorbij is, dan bestaat bij Burgemeester en Wethouders het voornemen eene andere regeling voor te stellen. Komt eene afwijzende beschikking van het Rijk, dan kan men nog zien wat te doen, doch op dit adres stelt Spreker voor afwijzend te beschikken.

Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten bij het navolgend besluit.

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Gelet op een ingekomen adres van het Bestuur der Gymnastiek-Vereeniging „de Turnkring” alhier, d.d. 16 Februari 1905, om de beschikking van het Gymnastieklokaal der Hoogere Burgerschool voor de oefeningen der opgerichte Dames-afdeellng, onder leiding van Mej. J. C. Tibo, tot dat de beslissing zal zijn ontvangen op het verzoek aan het Rijk, om de beschikking van het Gymnastiek-lokaal der Rijkskweekschool alhier;

Besluit:

Op dit adres afwijzend te beschikken.

Naar aanleiding van ingekomen adressen van onderwijzend personeel, om eervol ontslag, worden, zonder hoofdelijke stemming, de navolgende besluiten genomen:

1o. De Raad der gemeente Apeldoorn;

Voorgenomen een ingekomen verzoek van den Heer K. Joustra, d.d. 7 Februari 1905, uit hoofde van zielsgebreken eervol ontslag verzoekende als Onderwijzer aan de openbare school No. 15 voor lager onderwijs te Wormen, gemeente Apeldoorn;

Gelet op de daarbij overgelegde verklaringen:

1o van den Heer Schoolopziener in het district Arnhem, d.d. 17 Januari 1905 No. 1261/5 dat genoemde onderwijzer ongeschikt is tot het waarnemen zijner betrekking;

2o van Heeren Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland, d.d. 24 Januari 1905 No. 128 dat genoemde onderwijzer uit hoofde van zielsgebreken ongeschikt is voor de verdere waarneming van zijne betrekking;

Mede gelet op de art. 29 lett. a en art. 38, 2e en 3e lid der wet tot regeling van het lager onderwijs;

Besluit:

Aan den Heer Kornelis Joustra, op grond van zielsgebreken, eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan de openbare school No. 15 voor lager onderwijs te Wormen, gemeente Apeldoorn, met ingang van 1 Mei 1905.

2o. De Raad der gemeente Apeldoorn;

Voorgenomen een ingekomen verzoek van M. J. Sanders geboren van Campen d.d. 25 Januari 1905, op grond van ongesteldheid eervol ontslag verzoekende als onderwijzeres aan de openbare school No. 8 voor lager onderwijs te Ugchelen, gemeente Apeldoorn;

Gelet op de daarbij overgelegde verklaringen:

1o van den Heer Schoolopziener in het district Arnhem, d.d. 31 December 1904 No. 1248/10, dat genoemde onderwijzeres ongeschikt is tot het verder waarnemen harer betrekking;

2o van Heeren Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland, d.d. 10 Januari 1905 No. 108, dat genoemde onderwijzeres, uit hoofde van lichaamsgebreken, ongeschikt is voor de verdere waarneming van hare betrekking;

Mede gelet op de art. 29 lett. a en art. 38, 2e en 3e lid der wet tot regeling van het lager onderwijs;

Besluit:

Aan Mathilda Johanna Sanders, geboren van Campen, op grond van lichaamsgebreken, eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres aan de openbare school No. 8 voor lager onderwijs te Ugchelen, gemeente Apeldoorn, tevens als onderwijzeres voor het geven van Herhalingsonderwijs in de nuttige handwerken, een en ander met ingang van 1 Maart 1905.


3o. De Raad der gemeente Apeldoorn;

Gelet op een ingekomen adres van Mejuffrouw F. G. C. van ’t Ende, ongedateerd, om eervol ontslag als onderwijzeres aan de openbare school No. 3 te Het Loo;

Besluit:

Aan Mejuffrouw Frederika Gesina Charlotte van ’t Ende, op haar verzoek, een eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres aan de openbare sohool No. 3 te Het Loo en als onderwijzeres in de nuttige handwerken voor het geven van herhalingsonderwijs een en ander met ingang van 1 Mei 1905.

4o. De Raad der gemeente Apeldoorn;

Gelet op een ingekomen verzoek van Mejuffrouw A. H. Feis, d.d. 14 Februari 1905, om eervol ontslag als onderwijzeres in de nuttige handwerken aan de openbare school No. 17;

Besluit:

Aan Mejuffrouw Agnita Henrica Feis, op haar verzoek, eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres in de nuttige handwerken, aan de openbare school No. 17 aan den Soerenschen grindweg, met ingang van 1 Maart 1905.

5o. De Raad der gemeente Apeldoorn;

Gelet op een ingekomen verzoek van Mejuffrouw M. M. Bolkestein, d.d. 10 Februari 1905, om eervol ontslag als onderwijzeres in de nuttige handwerken aan de openbare school No. 12;

Besluit:

Aan Mejuffrouw Martha Maria Bolkestein, op haar verzoek, eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres in de nuttige handwerken aan de openbare school No. 12 te Apeldoorn, met ingang van 1 Mei 1905.

[ Bijvoegsel, 2 ]Naar aanleiding van ingekomen adressen wordt het navolgend besluit genomen:

De Raad der Gemeente Apeldoorn.

Besluit:

Naar aanleiding van ingekomen verzoekschriften:

1e. Te renvoieeren naar de vaste Raadscommissie de volgende bezwaarschriften tegen aanslagen in den hoofdelijken omslag dienst 1904:

K. Galijn, C. J. v. Radecke, E. van Sweden, H. J. Volkers, He. Volkers, T. Beekman, Wed. N. Wakkie, L. J. K. A. Jeekel, A. den Boer, J. Buitenhuis, H. F. Fies en H. J. Empting.

2e. Van den aanslag, voorkomende op het primitief kohier onder art. 1208, AA 176, ten name van Mej. C. H. Wijthoff, den 12 September 1904 vertrokken, ad f 45,765 ontheffing te verleenen over 4 maanden ad f 15,255.

3e. Wegens dubbelen aanslag te roieeren den aanslag in de hoofdelijken omslag, voorkomende onder art. 139 van het tweede suppletoir kohier ten name van G. Schotman ad f 7,25.

4e. Wegens abusieven aanslag te roieeren den aanslag in de belasting op de Honden, voorkomende onder art. 6 van het tweede suppletoir kohier ten name van Wed. Heinsius ad f 2,50.

De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders:

Apeldoorn, den 18 Februari 1905.      
Mijne Heeren,

Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden een concept besluit met toelichting tot heffing van rechten voor het ledigen van beer- of privaatputten, zinkputten en mestbakken, ter vervanging der thans bestaande heffing.

De verordening op de invordering dezer rechten kan ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld.

Aan
den Gemeenteraad
Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTHENIUS.
De Secretaris.
MOLLERUS.
      
Toelichting behoorende bij het concept-besluit tot heffing van rechten voor het ledigen van beer- of privaatputten, zinkputten en mestbakken.

De zeer gebrekkige wijze, waarop het ledigen van beer-, privaat- en zinkputten, van gemeentewege, vroeger plaats had, is thans sedert enkele maanden veel verbeterd, door het gebruik van een z. g. n. luchtbeerwagen, waardoor het ledigen reukeloos plaats heeft.

Wijziging der tegenwoordige heffing van rechten voor deze diensten wordt om de navolgende redenen wenschelijk en billijk geacht.

De heffing heeft thans plaats per put of per bak; onaangezien de grootte, wordt een gelijk recht geheven. Er zijn zinkputten van 5, 6 á 7 M3. inhoud, die voor hetzelfde recht geledigd worden als voor putten bij een inhoud van 1 à 2 enz. M3.

Dat hier geen verschil bestaat, is onbillijk en voor de gemeente nadeelig. Daarom wordt thans de heffing per wagen of kar voorgesteld.

Voor het ledigen van beer- of privaatputten wordt nu een hooger recht geheven dan voor het ledigen van zinkputten en mestbakken.

Daar de faecaliën aan de gemeente komen, kan het weghalen goedkooper gesteld worden, daar waar die stoffen meerdere waarde hebben en door dit toe te passen, mag men verwachten, dat voor het ledigen der beer- of privaatputten, van de gelegenheid door de gemeente aangeboden, meer gebruik zal worden gemaakt.

Het thans uitgetrokken recht komt hieraan te gemoet.

De Voorzitter leest daarna het concept-besluit en merkt op, onder aanwijzing der verschillen tusschen deze en de bestaande regeling, dat, daar waar men zinkputten aantreft, zooals hier van 10, 11 à 12 M3. inhoud, die thans voor f 0.50 worden geledigd, het noodzakelijk is het tarief vast te stellen per wagen, zooals men dat ook heeft te Nijmegen en Hilversum.

De Heer van Lennep acht het wenschelijk, dat een kring wordt bepaald binnen welke de ingezetenen de verplichting wordt opgelegd zich van deze gelegenheid tot het ledigen van putten te bedienen.

De Voorzitter meent, dat dit niet kan en veel menschen zou men daardoor benadeelen.

De Heer van Lennep merkt op, dat men nu den bodem verschrikkelijk verontreinigt, ieder werpt de faecaliën maar op zijn terrein.

De Heer Wegerif meent, dat de Heer van Lennep meer het oog heeft op de zinkputten, doch hierin kan geen wijziging komen zoolang men geen rioolstelsel heeft.

De Heer Wiersma gelooft niet, dat de Heer van Lennep bedoeld de zinkputten, doch de beerputten, die nu overdag geledigd worden in de tuinen.

De Voorzitter merkt op, dat dit overdag niet mag plaats hebben, daarin voorziet de verordening.

De Heer Kerkhoven zegt, dat het bezwaar van den Heer van Lennep bestaat in het verontreinigen van den bodem, doch de gemeente verzamelt de faecaliën ook, verkoopt die weer, waarna zij ook onder den grond worden gebracht of in den bodem verdwijnen.

De Heer van Lennep merkt op, dat het ledigen vóór ’s avonds 11 uur veel plaats heeft.

De Voorzitter zal hierop laten toezien.

Zonder hoofdelijke stemming wordt, conform het voorstel van Burgemeester sn Wethouders, het navolgend besluit genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Overwegende, dat het noodzakelijk is de bestaande regeling tot de heffing van rechten voor het van gemeentewege ledigen van beer- of privaatputten, zinkputten en mestbakken, zooals zij is vastgesteld bij Raadsbesluit van 3 November 1899, te wijzigen;

Gelet op de art. 232, 233, 238, 240 en 254 der Gemeentewet;

{{center|Besluit:

Zij, die gebruik wenschen te maken van de gelegenheid, die in de kom van Apeldoorn en Het Loo door de gemeente wordt verstrekt, tot het laten ledigen van hunne aldaar gelegen beer- of privaatputten, zinkputten en mestbakken, zullen hiervoor betalen:

a. voor het ledigen van een beer- of privaatput, met de daarvoor bestemde machine, per wagen van 1.50 M3. inhoud f 0.50.

b. voor het ledigen van een zinkput, met de daarvoor bestemde machine, per wagen van 1.50 M3. inhoud f 1.—.

c. voor het ledigen van een mestbak, per kar van ongeveer 1 M3. inhoud f 1.—.

onder bepaling, dat de faecaliën ten bate der gemeente komen en dat het ledigen van zinkput of mestbak niet plaats heeft, tenzij men zijn beer- of privaatput mede van gemeentewege laat ledigen.

Wordt aan dit laatste niet voldaan, dan kan het ledigen van zinkput of mestbak worden geweigerd.

Een gedeeltelijk gevulde wagen of kar wordt voor een vollen gerekend.

Dit besluit treedt in werking, wanneer de Koninklijke goedkeuring is ontvangen.

Voor de invordering dezer rechten, wordt vastgesteld de navolgende:

Verordening op de invordering van het recht verschuldigd voor het van gemeentewege laten ledigen van beer- of privaatputten, zinkputten en mestbakken, in de kom van het dorp Apeldoorn en Het Loo.

Zij, die wenschen gebruik te maken van het laten ledigen van gemeentewege van beer- of privaatputten, zinkputten en mestbakken, voldoen het daarvoor verschuldigde recht vooraf ten kantore van den Gemeente-Ontvanger, die daarvoor een bewijs van betaling afgeeft.

Bij de betaling moet worden opgegeven wat men wenscht geledigd te hebben, met vermelding van letter en huisnommer van het perceel, waartoe de putten of mestbakken behooren.


De Voorzitter stelt aan de orde het in de vorige vergadering aangehouden voorstel, betreffende het vaststellen van een plan voor het te bouwen politie-bureau en leest voor het in die vergadering ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders.

De Voorzitter herinnert, dat bij de vaststelling der gemeente-begrooting voor 1905, door Burgemeester en Wethouders werd voorgesteld de Concierge buiten het Gemeentehuis te laten wonen en die vertrekken in te richten voor de politie. De Raads-Commissie tot het uitbrengen van rapport over die begrooting deelde als haar gevoelen mede, dat aan het wonen van den Concierge buiten het Gemeentehuis zoovele bezwaren verbonden waren, dat zij met dit voorstel niet kon medegaan en gaf in overweging Burgemeester en Wethouders te verzoeken een ander plan te ontwerpen en daarbij tevens te overwegen, of het gemeente-magazijn niet voor politiebureau zou zijn in te richten. Burgemeester en Wethouders hebben daarna hun voorstel ingetrokken en verschillende plannen overwogen. Het gemeente-magazijn was voor dit doel niet geschikt, het gebouw is te smal. Het verplaatsen van het telephoon-bureau zou zeer kostbaar worden en nog andere bezwaren waren daaraan verbonden. Toen werd overwogen het bouwen achter aan het Gemeentehuis, waarvoor verschillende plannen werden opgemaakt en waarvan het plan, dat thans door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, het meest aanbeveling verdient. Dat het politie-bureau van het gemeentehuis wordt afgescheiden, is niet wenschelijk. Elders heeft men voor alles verschillende Commissiën, maar zooals hier, waar alles bij den Burgemeester komt, die daarvoor telkens de politie noodig heeft, daar is het eene bepaalde noodzakelijkheid, dat gemeentehuis en politie-bureau bij elkander zijn. Hierin voorziet dit plan en wanneer de Raad dit niet mocht willen aannemen, dan zou spreker liever willen, dat het bleef zooals het nu is, hoe onhoudbaar de toestand nu ook is. Daarbij komt, dat bij aanneming van dit plan twee lokalen in het gemeentehuis vrij komen, waaraan behoefte bestaat, zoowel voor eene wachtkamer van hen, die den Burgemeester willen spreken en die nu in den gang moeten wachten, als voor het overbrengen van het kadaster van boven. Spreker beveelt dit plan daarom ten zeerste bij den Raad aan, te meer, daar vooral nu, na de vermeerdering van het getal agenten, meer localiteit voor de politie noodzakelijk is.

De Heer Wegerif merkt op, dat toen vroeger het plan bij Burgemeester en Wethouders bestond, vertrekken onder in het gemeentehuis voor de politie te bestemmen, dit plan geen inbreuk maakte op den bouw van het gemeentehuis. Doch er wordt hier geen rekening gehouden met de uitbreiding der gemeente en wanneer door die uitbreiding het gemeentehuis te klein mocht worden, dan zal men het niet kunnen vergrooten, wanneer men dit gebouw achter het gemeentehuis bouwt, daar alleen aan die zijde uitbreiding kan plaats heben. Wat het plan op zich zelf betreft, spreker vindt het een leelijk ding, dat men achter aan het gemeentehuis wil plakken. Voor eene gemeente, die jaarlijks vooruitgaat, is een geheel nieuw gebouw noodig, dat men zooveel mogelijk in de nabijheid van het gemeentehuis moet plaatsen.

De Heer Mollerus erkent, dat het geen gemakkelijke kwestie is, die ons thans bezig houdt, vooral niet, wanneer er aan verbonden wordt, dat het politie-bureau bij het gemeentehuis moet blijven. Spreker vraagt: hoe zal de toestand worden, wanneer men een villatje achter het gemeentehuis plaatst en met het gemeentehuis door een brugje verbindt. Van af het nieuwe marktplein zal het nog gaan, daar men vandaar de verbinding niet ziet, doch van de zijkanten zal het meer dan leelijk zijn. Moet het politie-bureau daar komen, dan zal men het tegen het gemeentehuis moeten bouwen. Voor spreker is het hoofdbezwaar, dat dit, volgens het plan, niet zal gebeuren. Wat betreft de opmerkingen door den Heer Wegerif gemaakt, het is waar, dat in de toekomst uitbreiding van het gemeentehuis noodzakelijk kan worden, doch dan kunnen die lokalen, die er nu bijgebouwd worden, daarvoor in gebruik genomen worden. Kan de oplossing niet gevonden worden door een gedeelte van de Vischmarkt te nemen en heeft men met dit plan niet geheel buiten rekening gelaten de vraag of de botermarkt niet te klein zal worden? Iedereen kan zien, dat op den marktdag daar alles bezet is.

De Heer van Lennep merkt op, dat de ontsiering van het gemeentehuis voor hem een overwegend bezwaar is om aan dit plan zijne goedkeuring te hechten, dat bovendien later toch zal blijken onvoldoende te zijn.

De Heer Schut is het eens met de gemaakte bezwaren en meent ook, dat de botermarkt te klein zal worden, die nu reeds niet groot is. In het belang van den handel moet men de botermarkt niet kleiner maken. Daarom is spreker tegen dit voorstel.

De Heer Kerkhoven is een paar malen in de vertrekken van de politie geweest en is overtuigd, dat die toestand onhoudbaar is. Spreker is het daarom eens, dat hierin verandering moet komen en begrijpt de wenschelijkheid dat politie-bureau en gemeentehuis aan elkander blijven, daar de Burgemeester den Inspecteur ieder oogenblik noodig heeft. Daarom kan spreker toch nog niet met dit plan medegaan, om gelijke reden als de Heer Schut reeds heeft medegedeeld. Een ontzaggelijk groot aantal eieren komt hier ’s Maandags aan de markt, de koopers hebben nu het overzicht over de geheele markt, doch wordt dit plan uitgevoerd, dan zal de markt uit twee stukken bestaan en koopers en verkoopers kunnen onderling geen voeling meer met elkander houden, zooals dit tot nu toe plaats heeft. De gemeente heeft indirect voordeel bij die markt en men zal eerst in eene boter- en eierenmarkt moeten voorzien, alvorens aan dit plan uitvoering te geven. Spreker heeft zelf in de Raadscommissie voor de gemeente-begrooting gezegd, dat de concierge in het gemeentehuis behoorde te blijven on door een deskundig lid werd toen beweerd, dat men voor f 4000 à f 5000 zeer goed een politie-bureau kon bouwen, doch dit plan kost nagenoeg f 7000. Er is zooveel, dat om financieele redenen moet wachten, zoodat men hier ook tijdelijk moet trachten op eene andere wijze in de bohoefte te voorzien en wanneer een paar ambtenaren van de Secretarie, naar boven worden verplaatst, dan zou men daardoor beneden meer ruimte krijgen voor de politie. Spreker gaat niet mede met den Heer Wegerif om nu reeds uit te breiden voor de toekomst, het kan zijn, dat de vooruitgang der gemeente blijft aanhouden, doch er kan ook een stilstand komen.

De Heer Wiersma kan het zich voorstellen, dat het den Burgemeester aangenaam is het politiebureau aan het gemeentehuis verbonden te hebben, doch dit rechtvaardigt niet om elk plan goed te keuren, dat het gemeentehuis ontsiert en zoolang niet gebleken is, dat er op geen andere wijze in kan worden voorzien, kan spreker voor dit plan zijn stem niet geven. Is het niet mogelijk hiervoor een stuk van den tuin van den Heer Pannekoek te krijgen, de afstand zou dan niet grooter worden dan nu wordt voorgesteld. Bovendien, in het gemeentehuis behoort geen politie, alleen daarom zou spreker het plan voor het bouwen van een politiebureau toejuichen, omdat de politie dan uit het gemeentehuis vertrekt. Ook bestaat tegen dit plan het bezwaar, dat de boter- en eierenmarkt kleiner wordt, die toch al niet groot is. Al deze bezwaren maken, dat spreker aan dit voorstel zijn stem niet kan geven.

De Heer Buitenhuis is het eens, dat dit plan het gemeentehuis ontsiert, maar nog meer is het verkleinen van de botermarkt voor spreker een onoverkomelijk bezwaar om voor dit plan te stemmen.

De Heer Gardenier meent, na hetgeen men over dit plan heeft gehoord, dat men over het lot van het politie-bureau wel vrij zeker kan zijn. Het is gemakkelijk te zeggen, dáár wil ik het niet hebben, maar waar dan. Spreker begrijpt, dat het noodig, is dat dit bureau aan het gemeentehuis verbonden blijft en vraagt of de kleine zaal beneden niet zou kunnen worden ingericht voor vertrekken voor de politie. Wat het voltrekken der huwelijken betreft, waarvoor die zaal thans gebruikt wordt, dit is geen bezwaar, daarvoor kan de Raadzaal boven gebruikt worden en de vergaderingen, die daar nu gehouden worden, kunnen even goed boven plaats hebben.

De Heer Wegerif heeft den Heer Kerkhoven hooren zeggen, dat het niet noodig is om hier rekening te houden met de uitbreiding der gemeente. Spreker vindt dit verkeerd. Voor dergelijk gebouw wordt geleend en de aflossing van het kapitaal, gesteld op b.v. 20 jaar, terwijl reeds na 5 jaar kan blijken, dat het gebouw onvoldoende is. Spreker herinnert zich, dat voor 8 à 9 jaar een voorstel inkwam tot aankoop van een stuk grond voor uitbreiding van het terrein van de gasfabriek en dat hij toen vroeg of er rekening mede was gehouden, dat de gasfabriek daar zou kunnen blijven, waarop werd geantwoord, dat, wanneer men dat terrein er bij had, men voor jaren en jaren geholpen zou zijn en hoe kort daarna kocht men voor de gasfabriek het terrein van de erven Kok Ankersmit, en spreker gelooft nog, dat men later de gasfabriek zal moeten verplaatsen.

De Voorzitter herinnert zich nog uit zijn jeugd het versje van „zou ik voor den klepper vreezen” en die kleppers zijn nu de politieagenten en wanneer voor hen iets wordt gevraagd, dan zijn er altijd groote bezwaren aan verbonden en kost het veel moeite om het gedaan te krijgen. Een voorstel tot het aanstellen van agenten werd eerst verworpen en later toegestaan; die laatste vermeerdering van het getal agenten heeft men ook toegestaan, zoodat men nu heeft 10 agenten en één Inspecteur en de Burgemeester, die het Hoofd der politie is. Die agenten nu zijn hier geplaatst in een hok, in een hok, waar landloopers en allerlei ander publiek, ook moet vertoeven en nu zijn de agenten veel te fatsoenlijke menschen, dan dat men eischen kan, dat zij daar verblijf moeten houden. Eene wachtkamer ontbreekt geheel. Spreker is den Heer Kerkhoven dankbaar voor de woorden, door hem geuit, betreffende de noodzakelijkheid van meerdere localtieit. Met aandscht heeft spreker de verschillende sprekers gehoord en hij heeft er zich geen illusie van gemaakt, dat dit plan zou worden aangenomen. Wat spreker heeft opgemerkt omtrent de bezwaren, die er aan verbonden zijn, om het politie-bureau buiten het gemeentehuis te brengen, die bezwaren moet men niet gering schatten. Het nadeel voor de botermarkt zal spreker niet ontkennen, doch met dit gebouw zal men jaren geholpen zijn en spreker is het met den Heer Wegerif niet eens, dat dit spoedig te klein zal zijn, te meer niet, daar, mocht door verdere uitbreiding der gemeente, meerdere localiteit noodzakelijk worden, het voorstel toch nooit zou zijn om dit gebouw te vergrooten, maar om een tweede politiepost in te steilen. Dat het gemeentehuis er door ontsierd zou worden, kan spreker niet inzien; integendeel, spreker meent, dat het nog wel aardig zal staan; men kan niet alles opofferen, de praktijk maakt het wenschelijk, dat het bureau aan het gemeentehuis verbonden blijft; geheel het armenwezen komt bij den Burgemeester, voortdurend moet de Inspecteur hierover worden gehoord; ook heeft de Inspecteur voortdurend contact mot de verschillende overige bureaux. Het plaatsen van het gebouw op de Vischmarkt, daar is spreker tegen met het oog op het eventueel later bouwen van andere huizen op particulier terrein. Wat de botermarkt betreft, men kan dat eerst aanzien en zoo noodig er later in voorzien door eene gelegenheid te maken naast het gemeente-magazijn. Er kan daar ook meer ruimte gemaakt worden, daar het niet noodig is de opkoopers van eieren, die daar met manden staan om de eieren in te pakken en veel ruimte innemen, onder de markt toe te laten. Spreker weet er anders ook geen weg op, doch men kan niet vergen, dat het blijft zooals het nu is; het kan er nu soms stinken, wanneer men er komt.

De Heer Mollerus gelooft, dat het eenigszins onbillijk is de meening uittespreken, alsof de Raad tegen dit plan zou zijn, omdat het voor de politie is. Spreker meent, dat door geen enkel lid bezwaar gemaakt is tegen het bouwen van een politie-bureau en wat de thans gebruikte lokalen betreft, ieder heeft het plan van het gemeentehuis goedgekeurd, die lokalen zijn toen niet ongeschikt gevonden. Dat zij nu voor dat doel onvoldoende zijn, spreker gelooft, dat de Raad het daarmede wel eens is, doch dit behoeft toch geen reden te zijn, om de bezwaren, die aan het plan verbonden zijn, op zijde te zetten. Spreker vindt dit plan leelijk, tenzij men het gebouw tegen het gemeentehuis aanzet, in dat geval kan hij met het plan nog medegaan. Het bezwaar van de botermarkt wordt door den Voorzitter erkend, daarvoor zou eene andere gelegenheid moeten gevonden worden, maar welke kosten zijn daaraan verbonden? Het terrein van de Vischmarkt is niet geschikt, maar de reden waarom niet, begrijpt spreker niet.

De Voorzitter zegt, dat bij het plaatsen op de Vischmarkt men over een terrein beschikt zonder vooraf te weten, wat later met het daartegenover gelegen terrein zal gebeuren.

De Heer de Bruin merkt op, dat bij het plaatsen op de Vischmarkt, het gebouw daar ook moet verplaatst worden. De botermarkt gaat niet vooruit, de eierenmarkt wel, doch verscheidene opkoopers met groote manden, die elders buiten de markt gehouden worden, zou men hier ook naar buiten kunnen verplaatsen. De tafels, die er nu staan, zullen er later ook kunnen staan. Een groot gemak is het om het politie-bureau bij het gemeentehuis te houden; in de vergaderingen van Burgemeester en Wethouders kan men zien, dat de Inspecteur telkens bij den Burgemeester moet komen en dan gelooft spreker niet, dat eene betere oplossing is te vinden.

De Heer Schut kan niet toegeven, dat de botermarkt achteruitgaat; men moet ’s morgens om 10 uur de drukte maar eens zien, men kan er haast niet door en met de eieren is het evenzoo. Spreker

[ Bijvoegsel, 3 ]begrijpt wel, dat het verkieslijk is dit bureau bij het gemeentehuis te hebben, doch zou toch betreuren, wanneer daardoor de belangen van de markt werden opgeofferd.

De Heer van Delden zegt, dat de botermarkt niet kleiner wordt, spreker gelooft zelfs, dat er eerder meer dan minder ruimte zal komen en de botermarkt neemt eerder af dan toe.

De Heer Wiersma merkt op, dat het betoog van den Voorzitter, dat de oppervlakte nu te klein is, door niemand in twijfel wordt getrokken, doch dat nog niet is aangetoond, dat geen ander terrein te vinden is; wordt dit aangetoond, dan zou spreker misschien over de bezwaren kunnen heenstappen.

De Voorzitter antwoordt dat men er tegen is om het bureau van het gemeentehuis te verwijderen en Burgemeester en Wethouders weten geen ander middel om er in te voorzien. Blijkt het dat de boter- en eiermarkt er te klein door geworden is, dan zou men daarin kunnen voorzien naast het gemeente-magazijn. Spreker heeft van de boeren nooit klachten gehoord, dat de markt te klein is, doch het bureau buiten het gemeentehuis gaat bezwaarlijk zoolang er geen Commissaris van politie is en spreker alles in handen moet houden. Kan het op deze wijze niet, dan is het beter het eerst maar zoo te laten.

De Heer van Niersen meende wel dat het bureau bij het gemeentehuis gewenscht zou zijn, doch dacht dadelijk, dat dit plan niet zou kunnen met het oog op de botermarkt. De botermarkt is verbazend klein en in tweeën gesplist geheel onvoldoende. De markt gaat wel vooruit, ook zelfs nu in Loenen de Zuivelfabriek is opgericht, vooral uit Vaassen komen er meer dan vroeger.

De Heer Kerkhoven kan niet begrijpen dat dit plan het gemeentehuis zou ontsieren, doch blijft er bij dat het slecht is de eieren- en botermarkt in tweeën te splitsen. Spreker geeft den Voorzitter in overweging dit voorstel in te trekken en nader te overwegen op eene andere wijze hierin te voorzien.

De Voorzitter merkt op dat het denkbeeld door den Heer Gardenier opgeworpen, moeilijk kan worden uitgevoerd.

De Heer Gardenier meent dat eerst moet voorzien worden in eene boter- en eiërenmarkt, het zaakje is nog niet rijp voor behandeling. De landbouw breidt zich hier ook uit en daarmede de handel in boter en eiëren; de gelegenheid daarvoor is nu reeds onvoldoende en zal later nog minder worden. Spreker acht het wenschelijk dat een en ander eerst nog nader door Burgemeester en Wethouders wordt overwogen.

De Heer Mollerus is het met den Heer Gardenier eens, dat men eerst goed moet overwegen alvorens eene beslissing te nemen, doch is het niet eens, dat men andere localiteiten van het gemeentehuis voor de politie moet bestemmen, die localiteiten moeten bij het gemeentehuis blijven waarvoor zij bestemd zijn. Hoe men er dan in zal moeten voorzien. Waaneer het gebouw aan het gemeentehuis moet blijven, zal dit wel nergens anders kunnen geplaatst worden dan achter het gemeentehuis en daar een stuk van de botermakt af te nemen en wanneer later blijkt, dat die markt daardoor te klein wordt, dan zal daarin op andere wijze moeten worden voorzien. De vraag is nu maar hoe zal men dat gebouw aanbrengen; zooals nu wordt voorgesteld, eene verbinding aan het gemeentehuis door een staartje, vindt spreker leelijk; men zal het dan tegen het gemeentehuis moeten aanbouwen. Men zegt wel dat dit om het licht niet kan, doch spreker gelooft dat daarop nog wel wat te vinden is.

De Hetr Radstaak vraagt of de oplossing niet gevonden kan worden, door achteraan eene zijde een vleugel aan te bouwen.

De Voorzitter merkt op dat dan de cellen die in het gemeentehuis zijn, te ver van de politie verwijderd zijn. Wanneer er tijdelijk personen in de cellen worden opgenomen, dan is het noodig dat de politie daarop voortdurend, toezicht houdt; voor eventueele gevolgen zou men anders niet vorantwoord zijn. Spreker moet den Heer Mollerus nog opmerken, wat betreft de tegenwoordige lokalen bij de politie in gebruik, dat toen het gemeentehuis gebouwd werd, men de tegenwoordige zamenstelling van de politie nog niet had. Spreker wil eene beslissing nog wel aanhouden en nader overwegen of aan bezwaren [k]an worden tegemoet gekomen, doch blijft erbij dat het bureau bij [h]et gemeentehuis moet zijn.

De Heer Wegerif dacht, wanneer de Voorzitter zoo krachtig aan[h]oudt, dan zal men nog zien, dat het voorstel wordt aangenomen en [d]at men over de bezwaren heen stapt. Spreker blijft echter van meening, dat geen goede oplossing te vinden is, wanneer men aan het Gemeentehuis bouwt. Toen men het Gemeentehuis bouwde, is hierop niet gerekend. Men ziet nu hoe alles toegenomen is; komt er een tweede politiepost bij, dan zal er ook wel een Commissaris van politie komen en is de nabijheid van het bureau bij het Gemeentehuis geen vereischte meer.

Op deze wijze kan in de behoefte niet worden voorzien en het zou spreker spijten, wanneer zijne mede-leden zich lieten overhalen, evenals de Heer Mollerus, die op zijne bezwaren gedeeltelijk ook teruggekomen is. Wanneer Burgemeester en Wethouders met een ander plan komen, dan moeten zij tevens een ander terrein nemen.

De Heer Mollerus moet den Heer Wegerif opmerken, dat hij dadelijk heeft gezegd, dat zijn hoofdbezwaar tegen dit plan was, de verbinding van het gebouw met het Gemeentehuis. Dat de Heer Wegerif rekening wil houden met de toekomst is goed, doch men moet ook rekening houden met de naaste toekomst en daar het een bezwaar is, wanneer het gebouw niet bij het Gemeentehuishuis huis staat, zoo wil spreker daaraan wel te gemoet komen.

De Voorzitter zegt, dat het nooit zijn doel is om den Raad te overrompelen, doch al komt er een Commissaris van politie, dan zal dit gebouw toch nog geruimen tijd voldoende zijn, want, bij grootere uitbreiding van het politie-personeel, zal toch een tweede politie-post noodig zijn.

De Heer Gardenier merkt op, dat volgens dit plan de vertrekken beneden niet hoog zullen worden en wanneer de Voorzitter de tegenwoordige lokalen reeds hokken noemt, dan zullen deze nog minder zijn.

De Heer Schut zegt, dat zijn bezwaar blijft bestaan; hij acht de botermarkt van meer belang dan het politie-bureau en wanneer het niet anders kan, dan zal men voor het politie-bureau een terrein moeten koopen.

De Voorzitter zal eene beslissing aanhouden en is den Raad dankbaar, dat tegen het bouwen van een politle-bureau tea minste geen bezwaar wordt gemaakt. Burgemeester en Wethouders znllen nu overwegen welk nader voorstel zij zullen doen.

De Heer Wegerif deelt mede, dat hij behalve tegen de plaats, ook nog andere bezwaren heeft tegen dit gebouw, doch dat hij die nu maar niet zal mededeelen.


De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven:


Aan den Gemeenteraad.

Onder terugzending van het om advies in onze handen gesteld adres van C. Quartel c. s. met bijlage, waarin verzocht wordt de gasleiding van af de Eendracht door te trekken, opdat adressanten in de gelegenheid worden gesteld hunne perceelen en fabrieken met gas te verlichten, hebben wij de eer U onder overlegging van een rapport van den Directeur der Gasfabriek met betreffende begrootingen, alsmede van een schrijven van de gascommissie alhier d.d. 2 Februari jl., het navolgende te berichten.

Zooals uwe Vergadering uit den brief van de gascommissie kunt zien, is het niet in het belang der gasfabriek te achten, dat de gevraagde leiding tot stand komt en wel omdat duidelijk wordt aangetoond, dat zelfs bij het dubbele van het verbruik, dat in het adres wordt aangegeven, de winst nog slechts 6% van het aanlegkapitaal zoude bedragen, hetgeen geheel onvoldoende is te achten uit het oogpunt van behoorlijk finantieel beheer der gasfabriek. Terecht meenen Burgemeester en Wethouders dan ook, dat de Commissie op grond der overgelegde begrooting adviseert afwijzend op het adres te beschikken.

Wij wenschen hierbij nog op te merken, dat in het rapport wordt gezegd, dat zelfs bij het dubbele gebruik de opbrengst eerst 6% zal zijn, en dan is daarbij aangenomen, dat ook de particulieren, want er zijn slechts 7 bleekerijen in betrokken, hun verbruik zullen verdubbelen, hetgeen zeer mag worden betwijfeld.

Ook komt het ons eigenaardig voor, dat door adressanten met opzet het aantal pitten te laag zouden zijn opgegeven, opdat het later niet zoude tegenvallen en vinden wij eene dergelijke handeling wel zeer roijaal, doch wordt in den regel als dergelijke aanvragen worden gedaan, daarbij het getal pitten eerder overdreven en wij zijn van oordeel, dat vooral enkele particulieren, die nu op het adres staan, misschien wel dat getal pitten zullen aanbrengen, maar dan is het nog niet gezegd, dat het pitten zijn, die ook veel of althans eene normale hoeveelheid gas zullen verbranden, want daar komt het ook feitelijk op aan en achten wij dus de berekening van den Directeur dus wel wat roijaal te meer daar bij die berekening ook het gasverbruik van de Heeren van Houten, Preller en Pieters mede wordt gerekend, hoewel in de begrooting van f 15500 de leiding maar tot de buurtschap Ugchelen wordt gelegd, dus die adressanten dan niet van gas worden voorzien.

Voorts merken wij op, dat adressanten vermoedelijk onbekend zijn geweest met het feit, dat de leiding, die nu tot de Eendracht ligt, niet voldoende is om Ugchelen van gas te voorzien en dat die dus verzwaard zoude moeten worden of rechtstreeks door eene tweede leiding, zooals is voorgesteld in de begrooting, van uit de fabriek het gas naar Ugchelen worden geleid.

Het spreekt van zelf, dat daarmede rekening moet worden gehouden, te meer daar op dit oogenblik eene verzwaring van de leiding naar de Eendracht niet noodig is omdat daar geen meerder verbruik op dit oogenblik is te verwachten en men eerder verloren heeft, doordat de fabriek van Landaal nu met een zuiggasmachine werkt en dus minder verbruikt dan vroeger.

Door verzwaren van de leiding naar de Eendracht zoude Ugchelen bovendien niet veel gebaat zijn, doordat op dergelijke groote afstanden tusschenin geen of althans niet veel gas aan de leiding onttrokken kan worden, daar men dan te Ugchelen geen voldoenden druk zoude krijgen.

Op de 2e leiding, zooals in de begrooting aangegeven, zouden dan wel eenige verbruikers in den Chr. Geurtsweg en den verbindingsweg van den Arnhemschen straatweg naar de Eendracht komen, doch van veel belang zal dat niet zijn. Hieruit blijkt dus, dat men feifelijk het volle bedrag als in de begrooting genoemd moet nemen als de kosten van aanleg voor de gasleiding tot Ugchelen, waarbij dan geen rekening is gehouden met doortrekken tot de fabriek van den Heer van Houten, hetgeen nog op f 2400 meer is begroot, doch dat zeer zeker niet wordt gedekt door het gasverbruik.

Tot nu toe is met het aanleggen van gasleiding in publieke wegen steeds rekening gehouden met het vermoedelijk gasverbruik en moest blijken, dat de aanleg rentabel was en kan van deze wijze van handelen niet worden afgeweken, omdat in de eerste plaats een goed finantieel beheer zich daartegen verzet, maar ook zoude men in groote moeilijkheden komen, daar dan andere min of meer bevolkte buurtschappen evenveel recht op gasverlichting zouden hebben. Men moet dus het tot nu toe gevolgde systeem handhaven om alleen gasleiding in publieke wegen aan te brengen wanneer blijkt, dat het verbruik, zoodanig is, dat zij de aanlegkosten dekken, dat wil zeggen, dat de opbrengst aan gas ± 10% van de aanlegkosten bedraagt.

Waar dit niet het geval was, is door de belanghebbenden in de kosten van aanleg bijgedragen o.a. door den Heer Ten Tuijnte in de verlenging in den Soerenschen grindweg en werd nu hetzelfde bepaald ten opzichte van een verzoek van den Heer Wils, die de helft van de aanlegkosten draagt.

Waar het nu hier in Ugchelen evenveel geldt, nïet alleen het verbruik van particulieren, maar ook het tegemoetkomen van de industrie en men zelfs aan den Heer Directeur der gasfabriek mededeelde, dat het voor de wasch- en strijkinrichtingen eene levensquaestie was, dat men gas kreeg, daar veronderstellen wij, dat die aanvragers ook hunnerzijds wel zullen willen medewerken om die leiding te bekostigen.

Waar wij in gewone gevallen, wanneer het verbruik niet voldoende was, de helft der aanlegkosten lieten betalen door belanghebbenden, vermeenen wij in dit bijzomder geval, waar het ook voornamelijk de industrie geldt, eenigzins tegemoet te mogen komen.

Waar dus blijkt, dat om aan het verzoek van adressanten te gemoet te komen, niet kan worden volstaan met het doortrekken van de leiding van de Eendracht, als zijnde van niet voldoende capaciteit en dus eene nieuwe leiding van uit de fabriek zal moeten worden gelegd, waarvan de kosten f 15500 bedragen, zoude dus in gewone gevallen de helft dier som door belanghebbenden moeten worden bijgedragen.

Wanneer men nu echter in aanmerking neemt, dat door deze nieuwe leiding de toestand van het buizennet op den Arnhemschen straatweg en de Eendracht iets verbeterd wordt, door het vervallen van doode punten en ook het gasverbruik op den Chr. Geurtsweg en dan verbindingsweg iets in de kosten tegemoetkomt, daar vermeenen wij, dat alleen tot den aanleg zoude kunnen worden overgegaan, wanneer in plaats van de helft, ⅓ der kosten door adressanten werd bijgedragen en zouden wij dit bedrag ten einde aan de industrie tegemoet te komen op minstens f 5000 willen stellen. Wij merken hierbij op, dat dan de leiding alleen tot Ugchelen wordt doorgetrokken, daar er geen denken aan is om tot de fabriek van den Heer van Houten door te gaan.

De kosten van straatverlichting geraamd op f 800 ’sjaars, waarvoor 30 lantaarns zouden moeten worden geplaatst, waarvan alleen 20 van de Eendracht tot Ugchelen zouden moeten komen, zijn hierbij buiten rekening gelaten en zal dit betrekkelijk groot bedrag wel niet geheel maar toch grootendeels het gevolg zijn van het leveren van gas te Ugchelen, dat nu wel zeer gewenscht moge zijn, maar waarmede men toch rekening dient te houden, waar zoovele dichter bij de kom gelegen buurten, geen straatverlichting met gas hebben.

Op grond van het bovenstaande, stellen wij U voor aan adressanten te berichten, dat alleen aan hun verzoek, voor zoover het doortrekken van de leiding tot Ugchelen betreft, kan worden voldaan, wanneer door hen f 5000 wordt bijgedragen.

Apeldoorn, 10 Februari 1905. Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTHENIUS.
De Secretaris,
MOLLERUS.
      

De Voorzitter opent de discussie.

Den Heer Schut verwondert het zeer, dat Burgemeester en Wethouders het verziek afwijzen, daar het hem voorkomt, dat het groot aantal pitten een voldoende waarborg oplevert tegenover de kosten van aanleg, te meer daar het te verwachten is, dat het getal aansluitingen grooter zal worden en het voornemen toch bestaat om den Chrlstiaan Geurtsweg ook te verlichten.

De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders niet afwijzen, doch eene bijdrage vragen van f 5000,—, overeenkomende met ⅓ der kosten. Die toezegging van het aantal pitten is zeer gemakkelijk, doch men heeft niets geen waarborg, dat men zich daaraan zal houden en bovendien komt het niet aan op het aantal pitten, dat men in huis zal nemen, maar op het aantal pitten, dat men zal branden.

De Heer Schut stelt die aanvrage van f 5000,—, gelijk met het antwoord, dat aan het verzoek niet voldaan wordt. Aan den Soerenschen weg is de leiding gelegd met bijbetaling van de helft der kosten en vergelijkt men den weg dáár met den Ugchelschen weg, dan is het voor den Ugchelschen weg veel meer noodig; ook in het belang van de industrie en van de geheele buurt is het wenschelijk om aan het verzoek te voldoen. Van deze kosten moeten die voor den aanleg der leiding van den Christiaan Geurtsweg worden afgetrokken.

De Voorzitter merkt op, dat wanneer men op die wijze voortgaat, men, in plaats van over te houden, aan de gasfabriek te kort zou komen. Spreker begrijpt den Heer Schut niet; geldt het de buitenbuurten, dan is het den Heer Schut nooit te veel.

De Heer Kerkhoven is het met Burgemeester en Wethouders eens, wanneer de berekening goed is. Spreker dacht, dat de leiding, die tot de Eendracht ligt, verlengd kon worden, doch kan dit niet, dan hebben Burgemeester en Wethouders gelijk; doch wanneer toch mocht blijken, dat de leiding naar de Eendracht na 2 of 3 jaren geen voldoende capaciteit meer zal hebben, dan zou daarmede thans rekening moeten worden gehouden.

De Voorzitter antwoordt, dat de leiding naar de Eendracht nog jaren lang voldoende zal zijn.

De Heer Uyt den Bogaard zegt, dat wanneer er te Eendracht een gasmotor bijkomt, eene nieuwe leiding zal moeten worden gelegd, want toen de gasmotor van Landaal moest worden voorzien, was op de Eendracht de verlichting zeer slecht.

De Heer de Bruin merkt op, dat al moest eene nieuwe leiding van Apeldoorn naar de Eendracht gelegd worden, het toch niet wenschelijk zou zijn dezelfde leiding voor Ugchelen te gebruiken, daar men dan te Ugchelen ook zou klagen, dat het gaslicht slecht is.

De Heer Mollerus vraagt of er bij Burgemeester en Wethouders geen bezwaar bestaat tot het leggen der leiding, ook al wordt ⅓ van de kosten betaald, er kunnen meer van dergelijke verzoeken komen, waardoor groote uitgaven worden gevorderd, die ten laste der fabriek komen.

De Voorzitter antwoordt, dat de Commissie voor de gasfabriek tegen het verzoek is en ook één lid van het plaatselijk bestuur, het wordt altijd een schadepost voor de fabriek.

De Heer de Groot verklaart, dat hij tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders is en zou wenschen dat de Raad eerst uitmaakte of hier minder dan de helft der kosten moet worden vergoed. Spreker stelt voor, die vergoeding vast te stellen op f 8000.— met bepaling, dat dit bedrag binnen een half jaar moet zijn gestort.

De Heeren Kerkhoven en Schut verklaren met dit voorstel niet mede te kunnen gaan.

De Heer Wiersma vindt het voorstel van Burgemeester en Wethouders billijk, doch niet dat van den Heer de Groot. Die bepaling, van de helft der kosten bij te dragen, is wel toegepast daar waar het betrof speciaal voor particulier verbruik, doch hier geldt het ook ten dienste van fabrieken of bedrijven en daarmede meent spreker, dat rekening moet worden gehouden.

De Heer Mollerus vindt het voorstel van Burgemeester en Wethouders al te billijk en een te groot bezwaar voor de gasfabriek.

Het voorstel van den Heer de Groot, in stemming gebracht, wordt verworpen met 12 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de leden C. W. A. de Groot, E. D. van Lennep, Jhr. Mr. G. W. Mollerus, B. van Niersen en Jhr. H. F. M. E. Sandberg.

Het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming gebracht wordt aangenomen met 11 tegen 6 stemmen.

Tegen stemden als boven, benevens de Heer H. J. Schut.

Zoodat het navolgend besluit is genomen:


De Raad der gemeente Apeldoorn;

Nader voorgenomen het adres van C. Quartel Lzn. e. a. te Ugchelen, d. d. 14 December 1904, om langs den Ugchelschen weg eene gasleiding te leggen;

Gelet op het hierover door Burgemeester en Wethouders uitgebracht advies;

Besluit:

Aan adressanten kennis te geven, dat aan dit verzoek zal worden voldaan, voor zoover betreft het leggen der leiding tot Ugchelen, wanneer in de kosten van aanleg door hen wordt bijgedragen een bedrag van f 5000, binnen een halfjaar te rekenen van af 24 Februari 1905.


De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders:

Apeldoorn, den 4 Februari 1905.      
Mijne Heeren!

Bij Uw besluit van 30 December 1904 werd om advies in onze handen gesteld een adres van de Commissie tot wering van Schoolverzuim van de kadastrale gemeente Apeldoorn, dd. 12 December 1904, om wijziging der verordening op de invordering van het schoolgeld voor de openbare scholen voor lager onderwijs in deze gemeente.

De Commissie heeft bezwaar tegen de in art. 1 der verordening op de invordering o. m. voorkomende bepaling, dat de kinderen op de scholen worden toegelaten, op vertoon van het bewijs van betaling, enz.

Zij vermeent, dat die bepaling onwettig is en onpractisch; onwettig, omdat zij naar hare meening strijdt met de bepalingen der Leerplichtwet en onpractisch, omdat zoodoende de kinderen verstoken blijven van het onderwijs, hetgeen zich reeds voordeed.

Dat dit voorschrift onwettig zou zijn, kunnen wij niet aannemen, daar bij toepassing het geval zich voordoet, vermeld onder punt 6 van art 7 der Leerplichtwet, waardoor van de naleving, der in art. 1 dier wet opgelegde verplichting, vrijstelling wordt verleend ,zoolang een wettelijk voorschrift het bezoeken van de lagere scholen verbiedt”, terwijl onder wettelijk voorschrift plaatselijke verordeningen begrepen zijn.

Bovendien, was de bepaling in strijd met de Leerplichtwet, dan zou aan de verordening de Koninklijke goedkeuring niet zijn verleend.

Het schoolgeld, dat hier geheven wordt, is niet hoog; velen worden van betaling vrijgesteld, als zijnde onvermogend, en velen betalen slechts de helft, daar zij als minvermogenden worden beschouwd, zoodat mag worden aangenomen, dat, bij goeden wil, het schoolgeld, dat gevorderd wordt, zonder bezwaar kan worden betaald en zij, die hieraan niet voldoen, het aan zich zelf te wijten hebben, wanneer hunne kinderen niet tot de school worden toegelaten.

Toepassing van het voorschrift heeft niet veel plaats, doch bij opheffing zal het getal onwilligen zeker sterk vermeerderen, zoodat wij er ernstig op moeten aandringen om de gewraakte bepaling te behouden.

Aan
den Gemeenteraad
Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTENIUS.
De Secretaris, MOLLERUS.

[ Bijvoegsel, 4 ]De Voorzitter opent de discussie.

De Heer Wiersma deelt mede, dat waaneer Burgemeester en Wethouders nog iets milder waren geweest in de toepassing wie voor onvermogend of minvermogend moet worden gehouden, dat adres dan niet zou zijn ingekomen. Spreker had gehoopt, dat Burgemeester en Wethouders zouden voorstellen, door een kleine wijziging in de redactie te brengen, aan het bezwaar tegemoet te komen, waardoor de praktijk onveranderd kon blijven. Het is gebleken dat verschillende kinderen de school niet bezoeken, omdat het schoolgeld niet betaald wordt. Sommige Hoofden laten de kinderen toch toe, in strijd met de verordening, willekeurig wordt hiermede gehandeld, al naar men meent dat later nog wel betaling zal volgen of soms tengevolge sympathieke gevoelens tegenover de ouders. Wat betreft de wettigheid, wijzen Burgemeester en Wethouders op art. 7 der Leerplichtwet, doch dat artikel regelt de vrijstellingen, doch om vrij te stellen van de leerplicht gaat het hier niet, zoodat die vergelijking niet opgaat. Het is verkeerd bij wijze van excecutie, door het zwaard op de keel te zetten, het schoolgeld te willen innen en door eene kleine wijziging kan in de behoefte, die gebleken is te bestaan, worden voor zien en wordt daardoor tevens voorkomen het verschil in de wijze der uitvoering, die door de Hoofden wordt toegepast. Spreker leest daarna voor hoe de redactie naar zijne meening zou moeten zijn, te weten:

„Het schoolgeld zal voor school No. 1 per kwartaal en voor de overige scholen, naar de keuze der ouders, voogden of verzorgers der kinderen, bij maandelijksche of driemaandelijksche termijnen, vooruit betaald moeten worden bij den Gemeente-Ontvanger of diens gemachtigde. Aan min- of onvermogenden zal daarvan eene verklaring door het dagelijksch bestuur der gemeente worden afgegeven.“

Spreker merkt op, dat hierdoor vervalt de bevoegdheid van het Hoofd om de toelating te weigeren.

De Voorzitter zegt, dat wanneer de regeling zoo wordt gesteld, men geneigd zou zijn haar aan te bevelen, doch het behoud der bestaande redactie is noodig voor hen, die wel kunnen, doch niet willen betalen, die alleen uit pure onwil het betalen weigeren. Het geval, dat aanleiding heeft gegeven tot dit adres, kan tot voorbeeld strekken, want het wegzenden van het kind, omdat het schoolgeld niet betaald werd, heeft de betaling van het schoolgeld tengevolge gehad. In groote moeielijkheden zou men komen, wanneer de Hoofden weigerden het schoolgeld in te vorderen, waartoe, naar spreker meent, men hen niet verplichten kan. Dat de toepassing der verordening zoo ongelijk zou plaats hebben, gelooft spreker, dat wel wat overdreven is, klachten daarover zijn bij Burgemeester en Wethouders nooit ingekomen. Waar zou het naar toe, wanneer men bij onwil niet het recht zou hebben den toegang te weigeren! Tot nog toe heeft de verordening goed gewerkt, en zijn daarover bij Burgemeester en Wethouders geen klachten ingekomen.

De Heer Wiersma wijst er op, dat door de nieuwe redactie de praktijk onveranderd blijft en merkt op, dat, wat de toepassing door de Hoofden betreft, die geheel willekeurig plaats heeft; er zijn er die het verschuldigde eerst innen bij het einde van het kwartaal, in strijd met het voorschrift.

De Voorzitter antwoordt, dat die bewering eene beschuldiging is tegen de Hoofden, die door het noemen van bepaalde feiten moet worden geconstateerd.

De Heer Wiersma repliceert, dat het een feit is, dat het eene Hoofd niet wil toelaten voor dat de betaling heeft plaats gehad, terwijl een ander de drie maanden afwacht.

De Voorzitter merkt op, dat men hetzelfde in particuliere zaken ook wel aantreft. Spreker heeft het bedoeld geval onderzocht en het is hem gebleken, dat de schuld niet bij het Hoofd maar bij de ouders lag; doch spreker heeft niet alleen de ouders, maar ook het Hoofd gehoord en de Heer Wiersma hoorde alleen de ouders. Bovendien vertrouwt spreker, dat de Hoofden de uitvoering eerlijk zullen toepassen en dat zij niet, om wraak te willen nemen, verschil zullen maken.

De Heer Wiersma zegt, dat hij niet alleen de ouders, maar ook het Hoofd heeft gehoord en herhaalt, dat het een feit is, dat sommigen dadelijk het schoolgeld invorderen en anderen drie maanden wachten, en deze onregelmatigheid kan ondervangen worden door de voorgestelde redactie-wijziging.

De Heer Mollerus zegt, dat in hoofdzaak de meening van den Heer Wiersma is, dat het beter is de kinderen op school toetelaten, al is het schoolgeld niet betaald. Spreker acht het voor zich beter, dat de bestaande bepaling behouden blijft. Het schoolgeld is hier laag en Burgemeester en Wethouders zijn vrijgevig in de toepassing wat betreft de min- en onvermogenden, zoodat moet worden aangenomen, dat die betalen moet, ook betalen kan en dan behoort de gemeente ook te zorgen, dat het schoolgeld binnenkomt. Beweerd wordt, dat de bestaande bepaling in strijd zou zijn met de Leerplichtwet, doch dit is nog niet uitgemaakt, wil men hieromtrent zekerheid, dan zal voor verzuim, in dergelijk geval, procesverbaal moeten worden opgemaakt, doch dit heeft nog niet plaats gehad. Wat het verschil in de toepassing betreft, ieder die macht heeft, kan daarvan misbruiken maken, doch dit moet geen aanleiding zijn om niemand macht te geven.

De Heer Wiersma herinnert, dat hij begonnen is te verklaren, dat wanneer Burgemeester en Wethouders iets vrijwilliger geweest waren, dit adres niet zou zijn ingekomen. Twee kinderen bezochten de school niet, omdat het schoolgeld niet betaald was en de ouders beweerden dit niet te kunnen betalen; daarom werd naar een middel uitgezien om hierin te voorzien en daarmede behoefde men toch niet te wachten totdat zich 100 van die gevallen voor deden. Daarom is gezocht naar eene redactie, waarbij met handhaving van de bestaande praktijk, aan het Hoofd geen recht werd gegeven om de toelating te weigeren.

De Voorzitter meent, dat wanneer voor de leerlingen van de bijzondere scholen het schoolgeld niet betaald word, zij dan ook wel zullen geweerd worden en dan zouden zij voor rekening der gemeente moeten komen. Kan door ziekte of andere bijzondere omstandigheden het schoolgeld niet betaald worden, dan kan daarin worden voorzien, doch de tegenwoordige bepaling moet gehandhaafd blijven.

De Heer de Bruin meent, dat de bedoeling is, dat de toelating moet plaats hebben onverschillig of het schoolgeld betaald is of niet. Spreker heeft gelezen, dat men in eene gemeente, waar die bepaling zooals hier bestond, haar had laten vervallen na invoering der leerplichtwet, doch toen bleek, dat zij behouden kon blijven, haar weder heeft ingevoerd en door de gewijzigde redactie aan te nemen zou men hier dezelfde fout begaan.

De Heer Gardenier is het eens met den Heer Wiersma, dat de Leerplichtwet niets geeft, wanneer men door niet te betalen vrij blijft van de school te bezoeken.

De Voorzitter antwoordt, dat dit nog uitgemaakt moet worden en het niet bewezen is, dat dit niet vervolgbaar zou zijn.

De Heer Gardenier gevoelt dan ook niet veel voor de voorgestelde wijziging.

De Heer Wiersma zegt, dat de Heer Gardenier er dan niets voor schijnt te gevoelen, dat de verordening niet wordt toegepast.

De Voorzitter merkt op, dat, wanneer dit mocht blijken, de Hoofden er op zullen worden gewezen.

De Heer Gardenier begrijpt niet hoe de Heer Wiersma tot die gevolgtrekking komt, spreker meende dat de ouders er mede af waren, wanneer zij niet betaalden.

De Voorzitter wijst er op, dat, wanneer de Commissie niet vervolgt, het er dan ook bij blijft, waarop de Heer Wiersma repliceert, dat niet de Commissie, maar de Arrondissements-Schoolopziener de vervolging moet aanbrengen.

De Heer Mollerus kan nu zoo dadelijk de nieuw voorgestelde redactie moeielijk beoordeelen, doch bepaalt zich alleen tot de hoofdzaak van de kwestie.

De Voorzitter brengt nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming, dat met op een na algemeene stemmen, die van den Heer Mr. W. Wiersma, wordt aangenomen.

Zoodat het navolgend besluit is genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Nader voorgenomen het adres van de Commissie tot wering van schoolverzuim voor de kadastrale gemeente Apeldoorn, d.d. 12 December 1904, om wijziging der verordening op de invordering van het schoolgeld voor de openbare scholen voor lager onderwijs in deze gemeente;

Gelet op het hierover door Burgemeester en Wethouders uitgebracht advies;

Besluit:

op dit adres afwijzend te beschikken.

De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders:

Apeldoorn, den 4 Februari 1905.      
Mijne Heeren!

Naar aanleiding van het, bij Uw besluit van 20 Januari 1905, om advies naar ons gerenvoieerd adres van den Heer J. Wentholt e.a., d.d. 14 December 1904, om verbetering van den verbindingsweg tusschen de Koningsstraat en de Oude Haven te Het Loo, hebben wij de eer U te berichten, dat deze weg niet aan de gemeente bohoort en bij haar niet in onderhoud is.

Aangezien met het gebruik van een paar kar sintels aan het verzoek kan worden tegemoet gekomen, zal hieraan worden voldaan.

Aan
den Gemeenteraad.
Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTHENIUS.
De Secretaris,
MOLLERUS.
      

De Heer de Groot deelt mede dat de Heer J. Wentholt reeds zijn dank betuigd heeft voor hetgeen aan dien weg is gedaan. Zonder hoofdelijke stemming wordt het navolgend besluit genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Nader voorgenomen het adres van den Heer J. Wentholt e.a., d.d. 14 December 1904, om verbetering van den verbindingsweg tusschen de Koningstraat en de oude Haven te Het Loo;

Gelet op het hierover door Burgemeester en Wethouders uitgebracht advies;

Besluit:

Aan adressanten te berichten, dat genoemde weg geen gemeenteweg is en alzoo bij haar niet in onderhoud is, doch dat, aangezien met het gebruik van een paar kar sintels, aan hun verzoek kon worden tegemoet gekomen, hieraan voldaan is.

De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders:

Apeldoorn, den 18 Februari 1905.      
Mijne Heeren!

Daar bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 31 Januari 19Ó5, de verdeeling der gemeente in stemdistricten voor de verkiezing van een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, vastgesteld is overeenkomstig Uw advies gegeven bij besluit van 26 Augustus 1904, hebben wij de eer U voor te stellen gelijke verdeeling te volgen voor de verkiezing van leden van den Gemeenteraad en Heeren Gedeputeerde Staten te verzoeken die verdeeling mede vast te stellen voor de verkiezing van leden van de Provinciale Staten en daartoe ie besluiten overeenkomstig het hierbij gevoegd concept.

Aan
den Gemeenteraad.
Burgemeester en Wethouders van Apeldooan,
TUTEIN NOLTHENIUS.
De Secretaris,
MOLLERUS.
      

Zonder hoofdelijke stemming wordt het navolgend besluit genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Overwegende dat de Minister van Binnenlandsche Zaken, door zijne beschikking van 31 Januari 1905, wijziging heeft gebracht in de verdeeling dezer gemeente in stemdistricten, voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, overeenkomstig het bij dezerzijdsch besluit van 26 Augustus 1904 gegeven advies;

Overwegende dat de motieven die tot dat advies hebben geleid, eveneens gelden voor de verkiezing van leden van de Provinciale Staten en van den Gemeenteraad en dat het bovendien wenschelijk is, dat de verdeeling der gemeente in stemdistricten, voor deze verkiezingen gelijk is;

Gelet op art. 8 der Gemeentewet;

Besluit:

1o. Vast te stellen de navolgende:

Verordening tot verdeeling der kiesdistricten voor de verkiezing van leden van den Raad der gemeente Apeldoorn, in stemdistricten.

De kiesdistricten, voor de verkiezing van leden van den Raad der gemeente Apeldoorn worden verdeeld in de navolgende stemdistricten:

Kiesdistrict 1. Stemdistrict 1, De wijken: A en AA (Apeldoorn).

Stemdistrict 2. De wijken: I (Weenum), K (Wiessel), L (Het Loo), M (Noord-Apeldoorn), N (Hoog-Soeren).

Stemdistrict 3. Wijk O (Utteld, Meerveld en Kootwijk).

Het hoofdstembureau houdt zitting in stemdistrict 1.

Kiesdistrict II. Stemdistrict 4. De wijken: A (Beekbergen), B (Lieren), D (Engeland), E (Ugchelen).

Stemdistrict 5. Wijk C (Oosterhuizen).

Stemdistrict 6. Wijk F (Hoenderloo).

Stemdistrict 7. De wijken: A (Loenen), B (Zilven).

Stemdistrict 8. De wijken: C en CC (Brink en Orden).

Het hoofdstembureau houdt zitting in stemdistrict 4.

Kiesdistrict III Stemdistrict 9. De wijken: B (Zevenhuizen), D en DD (Wormen), E (Woudhuis), F (Anklaar).

Stemdistrict 10. De wijken: G (Broekland), H [Beemte].

Het hoofdstembureau houdt zitting in stemdistrict 9.

2o. Aan Heeren Gedeputeerde Staten te verzoeken, de verdeeling der gemeente in stemdistricten, voor de verkiezing van leden van de Provinciale-Staten, vast te stellen in overeenstemming met die hierboven onder punt 1 vermeld.

Op voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt, zonde hoofdelijke stemming, het navolgend besluit genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Overwegende, dat ter voorziening in de behoefte aan kasgeld, eene tijdelijke leening noodig is van hoogstens f 20,000,—;

Gelet op de art. 136 en 194 lett. a der Gemeentewet;

Besluit:

le. eene tijdelijke leening te sluiten ter voorziening in de behoefte aan kasgeld, van hoogstens f 20,000,—.

2e. deze leening te sluiten tegen eene voor de gemeente meest voordeelig te bedingen rente;

3e. de leening af te lossen uit de gewone inkomsten der gemeente, zoodra de staat der gemeentekas zulks toelaat, doch in ieder geval vóór de sluiting van den dienst 1905;

4e. de rente te betalen uit de gewone inkomsten der gemeente.

De Voorzitter leest voor het novolgend ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders:

Apeldoorn, 3 Februari 1905.      
Mijne Heeren!

Ter voorziening in de vacature van een lid der Commissie tot wering van schoolverzuim voor de kadastrale gemeente Apeldoorn, hebben wij de eer U het navolgend dubbeltal aan te bevelen:

1o. den Heer H. G. VAN GROL, Hoofdonderwijzer aan de bijzondere school van den Heer A. J. Donck;

2o. den Heer W. DE VRIES, Hoofd eener bijzondere school te Apeldoorn.

Aan
den Gemeenteraad.
Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTHENIUS.
De Secretaris,
MOLLERUS.
      

Overgaande tot de stemming, verzoekt de Voorzitter de leden T. de Bruin en C. W. A. de Groot, met hem het stembureau uit te maken. De stemming heeft plaats met gesloten billetten, 17 billetten worden ingelegerd, overeenkomende met het getal aanwezige leden; na opening blijkt, dat 15 stemmen zijn uitgebracht op den Heer H. G. van Grol en 2 op den Heer W. de Vries, waarna het navolgend besluit wordt genomen:

De Raad der gemeente Apeldoorn;

Overwegende, dat voorzien moet worden in de vacature van een lid van de Commissie tot wering van schoolverzuim voor de kadastrale gemeente Apeldoorn;

Gelet op de hiervoor door Burgemeester en Wethouders ingezonden aanbeveling van een dubbeltal en op den uitslag der stemming;

Besluit:

Tot lid der Commissie tot wering van schoolverzuim voor de kadastrale gemeente Apeldoorn te benoemen den Heer H. G. van Grol, Hoofdonderwijzer aan de bijzondere school voor lager onderwijs van den Heer A. J. Donck.

De Voorzitter bedankt het stembureau.

Op de vraag van den Voorzitter of door een der leden nog het woord wordt verlangd, vraagt de Heer Gardenier, naar aanleiding van het heden verleend eervol ontslag aan onderwijzend personeel, waarbij er zijn, reeds met ingang van 1 Maart of die adressen ree[ds] lang geleden zijn ingekomen.

De Voorzitter antwoordt, dat de twee Onderwijzeressen, die ee[r]vol ontslag hebben gekregen met ingang van 1 Maart, die betre[k]king wegens ziekte reeds geruimen tijd niet hebben waargenome[n.]

De Heer van Lennep vestigt de aandacht op de ergerlijke wijze waarop het plantsoen van de algemeene begraafplaats is mishandeld, wat men snoeien belieft te noemen. En vraagt of men het moet toelaten, dat boomen geplant worden, zoo dicht bij zijn terrein, zooals aan den Lange weg heeft plaats gehad.

De Voorzitter antwoordt, dat men daarin vrij is, de breedte van den weg in aanmerking genomen, kon het daar moeielijk anders.

De Heer van Lennep vindt dit onbillijk, men krijgt nu de takken over zijn terrein, ook zijn de boomen maar 4 meter van elkander geplaatst.

De Voorzitter merkt op dat die jonge boomen daar nog geen kwaad zullen doen, mocht dit later blijken noodig te zijn, dan kan men er tusschen uit nemen.

Geen der leden meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering.