Apocriefe boeken/Het gebed van Manasse

De apocriefe boeken
Inhoud · Het boek van Judith · De wijsheid van Salomo, aan de tyrannen · Het boek van Tobía · Het boek van Jezus Sirach · De profeet Baruch · Het eerste boek der Makkabeën · Het tweede boek der Makkabeën · Toevoegsels op het boek Ester · De historie van Susanna en Daniël · Van den Bel en den Draak te Babel · Het gebed van Azarja en het gezang der drie mannen in het vuur · Het gebed van Manasse, den koning van Juda, toen hij gevangen was te Babel


Het gebed van Manasse

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 164-165. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 164.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 165.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Het gebed van Manasse op Wikipedia

[164]

[...]

HET GEBED VAN


MANASSE, DEN KONING


VAN JUDA,


TOEN HIJ GEVANGEN WAS TE BABEL.


  HEER, almachtige God, a God van onze vaderen, Abraham, Izaäk en a Ex. 3 : 6.
2 Jakob, en van hun rechtvaardig zaad; gij, die den hemel en de aarde
3 en alwat er in is gemaakt hebt, en de zee hebt verzegeld met uw gebod
4 en de diepte hebt toegesloten en verzegeld: ter eere van uwen vreese-
  lijken en heerlijken naam, zoodat iedereen voor u moet verschrikken en
5 vreezen voor uwe groote macht. b Want onverdragelijk is uw toorn, b Deut. 32 : 22.
6 dien gij den zondaren dreigt, maar de barmhartigheid, die hij belooft,
7 is onmetelijk en ondoorgrondelijk. Want gij zijt de Heer, de allerhoogste
  over den geheelen aardbodem, van groote lankmoedigheid, en zeer
  genadig, c en straft de menschen niet gaarne en hebt naar uwe goed- c Klaagl. 3 : 33.
8 heid boete beloofd tot vergeving der zonden. d Maar, nademaal gij een d Hand. 17 : 30.
  God der rechtvaardigen zijt, hebt gij de boete niet opgelegd den recht-    Rom. 3 : 23.
  vaardigen, Abraham, Izaäk en Jakob, die niet tegen u gezondigd hebben.
9 Maar ik heb gezondigd en mijne zonden zijn meer dan het zand aan de
  zee, en ik ben gekromd in zware, ijzeren banden en heb geen rust;


[165]

10 omdat ik uwen toorn verwekt en groot kwaad voor u gedaan heb,
  daarmede, dat ik zulke gruwelen en zoovele ergernissen aangericht heb.
11 Daarom buig ik nu de knieën mijns harten en bid u, Heer, om genade.
12 Ach Heer, ik heb gezondigd; ja, ik heb gezondigd en erken mijne
13 misdaden. Ik bid en smeek, vergeef het mij, o Heer, vergeef het mij.
14 Laat mij niet in mijne zonden verderven, en laat de straf niet eeuwig
15 op mij blijven; maar wil mij, onwaardige, helpen, naar uwe groote
16 barmhartigheid, zoo wil ik u mijn leven lang geven; want u looft al het
  hemelsche heir, en zal men prijzen, altoos en eeuwig. Amen.


EINDE DER APOCRIEFE BOEKEN.