Apocriefe boeken/Het gebed van Manasse

Het gebed van Azarja en het gezang der drie mannen in het vuur De apocriefe boeken (1906) door Verschillende auteurs, vertaald door M. Luther, Adolf Visscher

Het gebed van Manasse, den koning van Juda, toen hij gevangen was te Babel

Uitgegeven in [Amsterdam] door Nederlandsch Bijbelgenootschap.
[ 164 ]
 

HET GEBED VAN
MANASSE. DEN KONING VAN JUDA,
TOEN HIJ GEVANGEN WAS TE BABEL.



1 HEER, almachtige God, [1] God van onze vaderen. Abraham, Izaäk en Jakob, en van hun rechtvaardig zaad; 2 gij, die den hemel en de aarde en alwat er in is gemaakt hebt, 3 en de zee hebt verzegeld met uw gebod en de diepte hebt toegesloten en verzegeld: 4 ter eere van uwen vreeseïyken en heerlijken naam, zoodat iedereen voor u moet verschrikken en 5 vreezen voor uwe groote macht. 5 [2]Want onverdragelijk is uw toorn, dien gij den zondaren dreigt, 6 maar de barmhartigheid, die gij belooft, is onmetelijk en ondoorgrondelijk. 7 Want gij zijt de Heer, de allerhoogste over den geheelen aardbodem, van groote lankmoedigheid, en zeer genadig, [3]en straft de menschen niet gaarne en hebt naar uwe goedheid boete beloofd tot vergeving der zonden. 8 [4]Maar, nadernaal gij een God der rechtvaardigen zijt, hebt gij de boete niet opgelegd den rechtvaardigen. Abraham, Izaäk en Jakob, die niet tegen u gezondigd hebben. 9 Maar ik heb gezondigd en mijne zonden zijn meer dan het zand aan de zee; en ik ben gekromd in zware, ijzeren banden en heb geen rust; [ 165 ] 10 omdat ik uwen toorn verwekt en groot kwaad voor n gedaan heb, daarmede, dat ik zulke gruwelen en zoovele ergernissen aangericht heb. 11 Daarom buig ik nu de knieën mijns harten en bid u. Heer, om genade. 12 Ach Heer, ik heb gezondigd; ja, ik heb gezondigd en erken mijne misdaden. 13 Ik bid en smeek, vergeef het mij, o Heer, vergeef het mij. 14 Laat mij niet in mijne zonden verderven, en laat de straf niet eeuwig op mij blijven; 15 maar wil mij, onwaardige, helpen, naar uwe groote barmhartigheid, zoo wil ik u mijn leven lang loven; 16 want u looft al het hemelsche heir, en u zal men prijzen, altoos en eeuwig. Amen.

  1. Ex. 3:6.
  2. Deut. 82:22.
  3. Klaagl. 3:38.
  4. Hand 17:30. Rom. 3:23. Rom. 4:2-5.