XV Arbeiders door Alexander Lange Kielland

XVII

XVIII
hoofdstuk XVI bestaat niet
[ 165 ]

XVII.

In een en donkeren, regenachtigen, woesten nacht voer de groote stoomboot, die op weg van Christiania naar Tromsö was, door de Flekkefjord.

De postbeambte van het vaartuig had juist even aan de brug het postpakket afgegeven; slechts twee of drie brieven en eenige couranten bevonden zich in het taschje [ 166 ]van zeildoek, waarnaar toch met verlangen werd uitgezien.

"Krijgen wij slecht weder, stuurman," riep de postbeambte den stuurman toe.

"Wis en zeker," luidde het antwoord, "wanneer wij bij Egersund inloopen, zal ik je waarschuwen."

"Best," zeide de postbeambte en hij verdween in de kleine hut, waarin eene lamp met kap een gezellig licht verspreidde.

In Christiaansand was een dikke zak met brieven voor het buitenland aan boord gekomen, waardoor de nauwe hut vol lag met zakken en zeildoektasschen, die alle met eenen posthoorn gemerkt waren. Op de kleine sofa lagen pakketten bij hoopen, en de tafel, die vóór de plank met de vele loketten stond, lag vol brieven. De postbeambte, een jong tamelijk gezet man met blonden baard nam op zijne tabouret plaats, na zijne pet met gouden band eerst te hebben opgehangen, blies in de verkleumde handen, en begon daarna, om wat orde in dien chaos te brengen, aan het sorteeren der brieven. Hij werkte ijverig door, want zoo lang de boot in betrekkelijk kalm water was, moest hij den tijd ten nutte maken.

In het salon brandden slechts twee lampen, die half waren neêrgedraaid; eenige heeren lagen er in hunne plaids gewikkeld op de sofa's.

In de dames-kajuit was het heel stil; zoo goed als het ging, trachtte men er in slaap te komen en met huivering dacht men aan het oogenblik, waarop de boot weer in volle zee zou zijn.

De machine werkte met zware regelmatige slagen, die aan het achtergedeelte van het vaartuig eene gelijkmatige beweging gaven. Met tergende regelmatigheid sloeg een lampeglas tegen een koperen voorwerp en een onvermoeid voetganger liep op het halfdek heen en weer, altijd maar heen en weer over de hoofden van hen die zoo gaarne wilden slapen.

[ 167 ]Een hevige wind woei over de klippen en huilde in het touwwerk, maar in het fjord was het water volkomen kalm. De stuurman beval het volk tusschendeks zich te reppen en alles goed vast te binden, want men zou dadelijk in volle zee zijn.

In de hut van den postbeambte lagen nog eene massa brieven door elkander. De brieven die voor 't Noorden bestemd waren, werden op zijde gelegd: eerst was het zaak voor de meer nabijgelegene stations te zorgen. Brieven van allerlei soort en met allerlei adressen waren er—leelijke, dikke, scheeve letters, die de geheele enveloppe bedekten; kleine fijne damesletters, die als vliegepootjes over het gladde velijn liepen; groote onbeduidende brieven van het een of ander bestuur in dikke grove enveloppen met lak verzegeld en portvrij; verder waren er nog loterijbrieven, minnebrieven, brieven met geldswaarde, of wel brieven waarin om betaling werd gemaand,—een geheimzinnig hoekje vol verrassingen, teleurstellingen, verdriet, verlies en onverwachte uitkomst was die kleine hut op de groote boot, waarin de postbeambte de brieven zoo vlijtig en kalm door zijne dikke vingers liet glijden. Het vaartuig begon meer en meer te schudden, zoodat hij begreep, dat men de fjord uit was. Hij verzorgde alles zoo goed mogelijk; de meeste pakketten legde hij op den grond, daar waren zij ten minste voor vallen bewaard. Daarna nam hij alles van de sofa, en met het kleine brievenpakket voor Egersund in de hand, kroop hij in een hoekje om ten minste nog een beetje te slapen. De lamp zwaaide ondertusschen voortdurend heen en weer in het toestel, waarin zij hing. Nu begon de ellende in het dames-salon eerst recht; telkens wanneer de stewardess de deur opende om zich even te verwijderen, hoorde men een jammerlijk gesteun. De onvermoeide voetganger had ook zijnen meerdere gevonden; als een beeld der ellende zat hij, [ 168 ]terwijl de sporen van de ziekte, waaraan hij leed, op zijne jas te zien waren, op het dek; bitter voelde hij zich teleurgesteld: een zijner vrienden had hem wijs gemaakt, dat het onmogelijk was zeeziek te worden, zoo men maar zorg droeg voortdurend in beweging te zijn en op het dek te blijven.

De heeren, die in het salon lagen, moesten zich aan den rand der tafel vasthouden om niet van de sofa's op den vloer te recht te komen, het tikkend geluid, dat het lampeglas den geheelen tijd had gemaakt, was door honderden andere tergende geluiden vervangen, die zich telkens, naarmate de boot op en neer ging, lieten hooren. Wanneer het vaartuig op de eene zijde viel, kraakten de lambrizeeringen in de salons en de koppen, die in rijen aan de zoldering van het buffet hingen, rinkelden dat het een aard had. Dan stond de boot op eens recht overeind, doch viel dadelijk naar de andere zijde over en al de koppen rinkelden weer mee. Eene tabouret en eene paar bij zeeziekte onmisbare zaken, rolden met volle vaart in het heeren-salon, eerst naar den eenen, toen naar den anderen kant; eene deur vloog uit het slot, en sloeg regelmatig open en toe; de machine werkte met alle krachtsinspanning, nu eens met een brommend geluid, dan weer met een vreeselijk geraas en schuddende beweging, wanneer de schroef voor een oogenblik uit het water kwam. In het hoekje van den postbeambte sliepen de brieven kalm in de pakketten, en de postbeambte sliep, met de brieven voor Egersund bestemd in de hand, ook rustig te midden van al dat gebalder door; en al degenen, die langs het strand of meer in het land woonden, en aan wie de brieven waren geadresseerd, lagen ook ter neer en sliepen, uitgenomen de een of ander, die gedurende den nacht onrustig heen en weer liep, wachtende op het reeds zoo lang gevreesde bericht en zich in slaap wiegde, met de zoete hoop, wanneer hij het loeien van den storm [ 169 ]hoorde, dat de post misschien wel veel later zou aan komen.

"Postmeester!" riep de stuurman door een kiertje van de deur, "nu zijn wij dicht bij Egersund."

"Hier is de post," en verschrikt sprong de aangesprokene van de sofa, terwijl hij het pakket in de hoogte hield.

"Ha; ha, ha, je schijnt hem duchtig geraakt te hebben," zei de stuurman lachend, "houdt gij mij vrij voor een borrel, zoo trakteer ik op bier."

"Ja, ja," antwoordde de postbeambte nog op slaperigen toon.

De stuurman kwam fluks met eene flesch en een glas terug; zooveel plaats was er nog, dat hij de deur achter zich toe kon trekken.

"Hondeweer!" zeide hij, en terwijl hij dronk, droop het zeewater van zijne oliejas, en kon men de heldere droppels water in zijnen lokkigen baard zien glinsteren.

Plotseling hoorde men uit de machinekamer een schel klokje luiden.

"Hei ho!" riep de stuurman en zette oogenblikkelijk de flesch neer, en weg was hij. "Zijn wij er reeds! Ja, waarachtig!"

Dé postbeambte rekte zich zoo goed als de kleine ruimte zulks gedoogde uit, greep in haast de pet met gouden band, en ging met het postpakket naar het dek.

De dag brak aan; koud en nat was het, alles vertoonde zich in een droevig, grijsachtig licht. De naakte klippen zagen in de zware stormlucht geheel zwart; er viel een fijne regen. Te Egersund hield de boot maar een oogenblik stil, zij vervolgde spoedig haren weg en de beambte begon weer zijne pakketten in orde te brengen.

Toen het eindelijk dag was geworden, werden de pakketten, die langs de geheele kust bezorgd waren, geopend en de brieven werden heinde en ver verspreid. Hij, die eenen brief had verwacht, ontving er geen; hij, [ 170 ]die des morgens bij het opstaan noch aan de post noch aan een' brief had gedacht, lachte of schreide 's middags of 's avonds over een stuk papier.

Hetzij de brieven verwacht werden of niet, zij kwamen toch aan hun adres te recht, en uit de kalme kleine hut van den postmeester werden langs het strand en over het land eene menigte verrassingen, teleurstellingen, niets beteekenende berichten; zorgen, onverwacht geluk en ook onverwachte ondergang verspreid, terwijl de stoomboot al noordelijker en noordelijker stevende en de slaperige postmeester bij elke landingsplaats met een ander pakket op het dek kwam.