Voordracht gehouden in de vergadering van 21 Sept. ’92, door W. Kromhout Czn.
We zijn in de laatste tientallen jaren getuigen van wonde[r]e pogingen om vorm te geven aan de artis[t]ieke noties, die als onzienbare nevelen ons omhullen. Hier en daar, bij enkele bevoorrechten een plotselinge uiting, waarop een momenteele klaarheid volgt, ons verrassende door den ongedachten vorm, waarin deze nevel zich condenseerde. Daarna weder een hartstochtelijk ronddolen, voltwijfel en verlangen.
Zulke oogenblikken van verblindend licht doen ons stilstaan; ze wijzen ons het ideaal, waarheen alles zich voortbeweegt, enkelen onbewust, anderen met besef, zich overgevend aan een zalig dáárheen: ’n nieuw Geloof in het Schoone, eene Culte vol teleurstelling, van heerlijk opbouwen en pijnlijk afbreken, raadselachtig, veeleischend tot geheele overgave toe, loonend met eigen wee.
Zij, die zulke momenten van uitings-heerlijkheid meevoelden, sloten zich aaneen met een bindend „isme” tot leuze.
De hoog artistieke spanning der laatste tijden, samengaande met of staande tegenover den intellectueelen vooruitgang, brachten vele zulke groepen voort, die in een enormen parallel-marsch, geleid door een alles beheerschende geestelijke en stoffelijke evolutie, schrijden naar het ideaal : de onbekende, in alles zich zullende openbaren, hoogste kunstuiting.
[3]
7 Januari 1893.
ARCHITECTURA.
3
De historie onthield meer zulke tijden. Zoo de middel eeuwen, tusschen kruistochten en Cathedralen. Van welk pogen en stoere krachtconcentratie, getuigen de opwaartsstrevende lijnen hunner spitsen, die, behagelijk tevreden in de aanschouwing van het luchtruim, zich lieflijk ontplooien in een kruisbloem! Het resultaat van eeuwen zoekens, van krachtige artisticiteit, oprecht als de natuur – moeder van alle kunsten – sprekende in hoogopgaande, gothische vensterrijen: scheiding tusschen mensch en heelal, het zwevend ideaal, bezield door het licht; en in contreforten en zwevende luchtbogen: passieve en actieve kracht door menschelijke wetenschap.
Ook de Egyptenaren: konden we verder doordringen in hunne kunst, we zouden zien, dat de pyramiden en de tempels van Luxor en Karnak de grenssteenen waren van een tijdvak, waarin eeuwen lang naar deze grens gezocht werd. Nù slechts de versteende formules uit de periode van voldaanheid, van het àl weten.
Ook de Grieken: de eenigen, die in hunne kunst geen ouderdom gekend hebben; kunst overgeplant naar den Tiber, om daar den Romeinschen parvenu tot decorum te strekken.
De rustelooze menschelijke geest, voortbouwende hetgeen vorige generaties begonnen, vanaf den chaos tot het einde steeds zoekend naar het volmaakte, steeds compliceerend en compliceerende ’n gevonden formule overdrijvend en aldus overdrijvende, ver af rakende van zijn zoekens-weg, terugvallend tot zijn origine, origine en eind dus nauw aan elkaar grenzende en ons gelukkig stemmende, dat Wij bij het nieuwe begin staan.
Zoo ook de natuur: Naast elken tak nieuwe twijgen, die de volle vormen gevonden, verstrammen en op hunne beurt plaats maken voor andere twijgjes. Maar elke tak, voor zijn vergaan, U kunnend verhalen van zijn zoeken en ontwikkelen.
Logisch ook, dat de Grieksche kunst volgen moèst op die der Egyptenaren, Assieriërs en Perzen; dat de Christelijke Godsdienst volgen zou op de Mythologie van Grieken en Romeinen en een nieuwe kunst ontluiken moest na de gekristalliseerde vormen van voorgaande eeuwen; dat de Renaissance volgen zou op den ouderdom der Gothiek; logisch vooral, dat onze tijd, zoo geheel verschillend van vorige eeuwen, geroepen is een nieuwe phase in te wijden eener noodzakelijk geheel nieuwe kunst. Het „er zijn” steeds de kiemen in zich bevattend van verwarring en vernieuwden twijfel. Wij daarom gelukkig, deel uit te maken van een vooruitstrevende generatie, die nòg de zekerheid heeft, dat volgende geslachten voort zullen bouwen op de vondsten, die wij tot kunst en wetenschap aanvoeren.