Architectura/Jaargang 5/Nummer 15/De Vereeniging De Ambachtsschool te Arnhem

‘De Vereeniging „De Ambachtsschool” te Arnhem’ door C.W. Nijhoff
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 15 (zaterdag 10 april 1897), p. 82-83. Publiek domein.

[ 82 ]DE VEREENIGING „DE AMBACHTSSCHOOL” TE ARNHEM.[1]

Het heeft de vereeniging „de Ambachtsschool” te arnhem gedurende de laatste dagen aan belangstelling niet ontbroken. Van den 27en tot den 30en maart bezochten eenige duizenden de tentoonstelling der teekeningen en werkstukken, welke in den afgeloopen cursus aan hare dagschool en avondteekenschool voor handwerkslieden waren vervaardigd geworden en onder die duizenden waren vakgenooten in grooten getale en uit vele oorden des lands.
Hoewel reeds het feit, dat de Arnhemsche Ambachtsschool niet dan om de vier of vijf jaren het werk harer leerlingen tentoonstelt en dit dezer dagen voor de eerste maal deed in haar nieuw ingericht gebouw, voldoende reden geacht mag worden om zulk eene buitengewone belangstelling te verklaren, zoo zal toch wellicht ook de toevoeging van nieuwe leerkrachten, wier arbeid door velen met aandacht wordt gevolgd, het hare er toe hebben bijgedragen, om zoovelen naar deze tentoonstelling te doen opgaan, hoewel het aan gegronden twijfel onderhevig mag zijn, of allen zich wel rekenschap konden geven van hetgeen ze zagen en er een gegrond oordeel over de waarde van het onderwijs uit zouden durven afleiden.
Intusschen, de belangstelling was er en, te oordeelen naar de hier en daar opgevangen getuigenissen, was de indruk een zeer gunstige.
In de Arnhemsche Ambachtsschool zit beweging; men voelt, dat er bij de verschillende krachten, die op het onderwijs inwerken, ook zulke zijn, die stuwen; dat veel, wat men deed, omdat men dat nu eenmaal zoo gewoon was, ruimte wil maken voor eene betere opvatting, die van huisuit gezond is, daar men zijn verstand de plaats der vroegere conventie doet innemen. In hoeverre alle veranderingen in deze nu reeds verbeteringen blijken te zijn, laat ik voorloopig in het midden; het streven is er, en dat is reeds veel. Het meest merkbaar zijn deze afwijkingen bij het vakteekenen, een woord, dat een ideaal voor den één, een schrikbeeld voor den ander inhoudt. Men heeft wel wat al te lang gemeend dat er een soort van uniform teekenonderwijs bestond, dienstig voor ieder, die door zijn vak met teekenen in aanraking kwam. Dat teekenonderwijs, zoo gelijk over allen verdeeld, riep even gelijke vormen te voorschijn, die, al naar de behoeften dit eischten, zich in steen of hout of metaal omzett’en. Gewoonlijk werden die vormen aan de bouwkunst ontleend en nog wel aan een bouwkunst, die zelve weder een onbegrepen navolging was eener vroegere architectuur, welke die vormen geschapen had, omdat het contructief beginsel, dat bij die kunst voorzat, tot die vormen leidde. Gelukkig is men dien tijd te boven en keert men terug tot het eenvoudige en gezonde begrip, dat hij, die uit een zekere grondstof een voorwerp wil vervaardigen, rekening zal moeten houden met de eigenschappen van die stof; dat de wijze waarop dat voorwerp in elkaar gezet zal worden het uitvloeisel zijn zal van een beredeneerd oplossen van het gestelde programma; dat voor het tot stand brengen der constructie vormen noodig zijn en dat die vormen zich leenen tot versiering, met andere woorden, dat de versiering uit de constructie zal dienen voort te vloeien, die constructie nader zal moeten omschrijven en niet zal zijn een doelloos aanhangsel, dat, kant en klaar voorhanden, bij alle voorkomende gelegenheden en voor alle materiaal te pas of te onpas kan worden aangebracht. En daar nu het verschil der ambachten zijn oorsprong vindt in de verschillende eigenschappen der materialen, zoo zullen deze eigenschappen ook de spil moeten zijn, waarom het vakonderwijs zal moeten draaien.
Toen men echter het nut van dit vakonderwijs had ingezien en er een krachtig middel in meende te vinden om het ambacht uit zijn verval op te heffen, toen nam de omvang van dit onderwijs in korten tijd zulke groote afmetingen aan, dat de moeilijkheid zich voordeed om voor zoo uiteenloopend een onderricht geschikte leerkrachten te vinden.
Een poging nu, om, met de thans beschikbare onderwijskrachten, het vak-teekenonderwijs zooveel mogelijk tot zijn waarde te doen komen, geeft ons de Arnhemsche Ambachtsschool te aanschouwen.
Dat die poging gelijk staat met een bereikt doel, zal niemand willen beweren, allerminst de direkteur en de leeraren zelven, die beter zullen weten dan wie ook, in hoeverre ze te kort schiet. Maar lofwaardig is zulk een poging zeker en waar ze geschiedt ouder de rustige leiding van een bezadigd man als de heer berghuis, die, gewapend met een helderen blik, het streven der stuwende krachten waardeert, zonder daarom oogenblikkelijk in uitersten te vervallen met de kans later voor een deel te moeten herroepen, wat hij nu zou beamen, daar kan die poging tot goede resultaten leiden.
Op de tentoonstelling der Arnhemsche Ambachtsschool treden de vakken van timmerman, meubelmaker, smid en schilder meer op den voorgrond. Zoowel de eenvoudige teekenoefeningen als die der meergevorderde leerlingen en de toepassingen op vakgebied vullen vele zalen op de eerste verdieping en den beganen grond.
De beide aantrekkelijke klassen voor natuur-, ornament- en vakteekenen op schilder-, timmer- en smidsgebied, de lagere klassen voor natuur- en lijnteekenen, de degelijke afdeelingen voor meubel-, bouw- en werktuigkundig teekenen, de klassen voor lager onderwijs en hout- en marmerschilderen wisselen zich af met de talrijke werkplaatsen, waar het ambacht practisch onderwezen wordt.
De geheele lokalentrits is gegroepeerd om een reusachtige binnenplaats, waarvan de leerlingen in hun vrijen tijd als speelruimte gebruik maken. De gemeente arnhem, die de vereeniging „de Ambachtsschool” op zoo milde wijze steunt, heeft dit gebouw voor hare kosten gesticht, toen genoemde vereeniging voor de tweede maal wegens gebrek aan plaatsruimte aan verhuizen moest denken. De indeeling en huisconstructie zullen zeker wel aan de gestelde eischen voldoen, maar goede smaak schijnt met onverbiddelijke gestrengheid uit het bouwprogramma der gemeente geweerd te zijn geworden. Wat echter aan warmte aan het gebouw als zoodanig ontbreekt, wordt ruimschoots vergoed door den goeden geest, [ 83 ]die aan de Arnhemsche school tusschen bestuur, direkteur, leeraren en leerlingen schijnt te heerschen, waar iedereen iedereen kent, waar de één deel neemt in de wederwaardigheden van den ander en waar allen zich gaarne scharen onder de beproefde leiding van hun humanen hoofdman, die als de vader van het moderne ambachtsonderwijs in ons vaderland wordt geëerd.

c. w. nijhoff.


  1. Hoewel het artikel van den heer nijhoff meeningen bevat, die men overal elders kan aantreffen en nu in wijden kring als „principen” gelden en het stukje van den heer moll, bij veel goede bedoeling enkele minder doordachte en moeielijk houdbare stellingen bevat, heeft de redactie gemeend deze beide stukken te moeten plaatsen.