Architectura/Jaargang 5/Nummer 21/De hulde aan Dr. P. J. H. Cuypers
‘De hulde aan Dr. P. J. H. Cuypers op den 17en Mei in ’s Rijks Museum te Amsterdam’ door Johs.B. Lambeek Jr. |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 21 (zaterdag 22 mei 1897), p. 101-103. Publiek domein. |
[ 101 ]
DE HULDE AAN DR. P. J. H. CUYPERS. | op den 17en mei in ’s rijks museum te amsterdam. |
Mag ’t zeker een groot voorrecht genoemd worden een zoo hoogen leeftijd als die van 70 jaren bereikt te hebben, nog grooter wordt de beteekenis dezer jaren als men, terugziende op een moeitevol doch welbesteed leven, de zoo groote bewijzen van waardeering en vriendschap in zóó uitgebreiden zin als maandag 17 mei aan dr. cuypers ten deel vielen, mag ondervinden.
Tal van vrienden hadden zich daartoe in de groote voorhal van ’s Rijks Museum vereenigd en langs de juichende rijen van deze werd de jubilaris met zijne familie te ongeveer kwartier over elven door de feestcommissie, van uit de Rembrandtzaal binnengeleid.
Nadat aan dr. cuypers en zijne echtgenoote de smaakvolle versierde programma’s der feestviering waren aangeboden, trad mr. g. van tienhoven naar voren en nam als Eerevoorzitter van ’t feestcommité ’t woord.
In eene hartelijke toespraak dankte spreker in de eerste plaats dr. cuypers voor zijne bereidwilligheid dat hij eenige
[ 102 ]oogenblikken met zijne familieleden zijn 70sten geboortedag wilde vieren met hen, die hier waren bijeengekomen om hem hulde te brengen. Een verjaardag is uit den aard der zaak een bij uitstek huiselijk feest, daarom was het goed dat de gade en kinkeren er in hadden toegestemd om dit eerbetoon bij te wonen en ontneemt dan ook hunne aanwezigheid hierdoor niets aan de huiselijkheid en hartelijkheid die wij, uwe vrienden en vereerders, zoozeer op prijs stellen.
Ook is hiermee niet in tegenspraak de plaats van begroeting, want waar zou in nederland eene plaats te vinden zijn waar dr. cuypers zich meer thuis zou gevoelen dan te amsterdam, in het Rijks Museum, dat met zijn naam, zijn persoon en zijn leven vereenzelvigd is en verbonden?
En meer, veel meer nog zei de spreker, woorden overvloeiend van hartelijkheid, vriendschap en hooge waardeering. Als uiting van zoovele gevoelens dergenen, die opgekomen waren den ouden, doch zich nog jong in krachten gevoelenden meester te begroeten. Aan ’t einde zijner rede bood de spreker den jubilaris een oorkonde-album aan, verklarende dat de vrienden en vereerders van hem (dr. cuypers) eene verzameling met beschrijving van zijne werken in ’t licht wilden geven, en die van hen wel te willen aanvaarden, niet omdat zij geloofden dat de meester nu ging rusten, want zoolang cuypers leeft zal cuypers werken, ook zal dit album niet behoeven te dienen om uwen naam te doen leven, daarvoor spreken uwe monumenten te luide, ook zijn daar uwe leerlingen om hiervoor te zorgen, — maar omdat zij de zon der eere wilden laten schijnen; daarom wenschen wij, dat niet alleen ’t nageslacht dit album zal zien, doch dat ’t voor U eene herinnering zal zijn aan het tijdvak van 70 jaren door U ten zegen der vaderlandsche kunst besteed en tegelijk als een bewijs van de liefde uwer vrienden.
Voor dit werk vraag ik in de eerste plaats uwe medewerking en bieden wij U thans als voorlooper van dit groote werk het oorkonde-album aan. Vergun mij U daarvoor verlof te vragen uit naam der velen, wier namen gij hier in dit album vindt.
Hierop opende de heer v. tienhoven de oorkonde en drukte dr. cuijpers de hand met de woorden: „Thans wensch ik U van harte geluk, maar leg in dezen handdruk de waardeering van duizenden in den lande (Daverend applaus).
Nadat ’t applaus was gestild, nam den heer v. tienhoven in zijne hooge kwaliteit als commissaris der Koningin van noord-holland het woord en verklaarde door den minister van Binnenlandsche zaken gerechtigd te zijn tot het doen eener officieele mededeeling.
’t Was eene machtiging, waar spreker zeer dankbaar voor was.
Z. E. de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft mij opgedragen u te zeggen dat ’t H. M. de Koningin-Regentes heeft behaagd, U wegens uwe groote verdienste aan de Kunst en den Staat bewezen te bevorderen tot commandeur in de orde van den Nederlandschen Leeuw.
Luide kreten van toejuiching volgden op deze bekendmaking.
In eene eenvoudige en korte toespraak antwoordende, verklaarde dr. cuypers, dat wanneer hij in eigen boezem terugging en zich zelve afvroeg: Waarmede heb ik dit alles verdiend, waar ik steeds dat deed wat ik als mijn plicht beschouwde, dan bracht ’t oogenblik hem de vraag op de lippen: „Kunt gij in gemoede erkennen al deze hulde waardig te zijn?”
Immers gij zijt u zelve bewust niet zoo hoog boven uwe collega’s te staan dat gij een dergelijk eerbetoon ten volle verdient. In gemoede antwoord ik hierop dat de oorzaak der feestviering elders ligt dan in mijn persoon. Ik vind ze in de eerste plaats in de groote edelmoedigheid, in het liefdevolle karakter van hen, die deze betooging het eerst hebben voorbereid. Ik vind ze vervolgens in hunne oprechte viering van de kunst, want zij zijn diep overtuigd dat, zoo ik door het volbrengen van hetgeen ik mijn plicht acht, eenig goed tot stand heb gebracht op het gebed der bouwkunst, kunstnijverheid en ambachten, zulks voor een goed deel te danken is aan de sympathie en den machtigen steun, welke van de zijde dier edele vrienden en Maecena’s verleend werd.
„Inderdaad, hoogvereerde heeren, nooit heb ik uwe hulp noodig gehad of zij viel mij in de ruimste mate en op de meest kiesche wijze ten deel, zoodra het doel was de echte kunst te bevorderen, inzonderheid wanneer het gold de goede, ware kunstbeginselen te doen aanvaarden en te verspreiden en met vereenigde krachten den ouden roem onzer vaderlandsche kunst te doen herleven, door aan het opkomende geslacht de beteekenis, de hooge waarde er van te leeren kennen, hoogschatten en liefhebben.
„In één woord, en zoo vat ik het huidige feestbetoon met instemming, neen met geestdrift, op: Gij brengt hulde aan de edele, onsterfelijke kunst en ik ben de eerste om met U mee te juichen, mee te jubelen. Leve de kunst! Leve hare beoefenaars, leve hare begunstigers en beschermers!”
Eene warme toejuiching volgde op deze woorden en nadat deze hadden opgehouden zong het Klein Koor à Capella onder leiding van den Heer ant. averkamp een Sonnet van dr. schaepman, muziek van den dirigent.
In breede geluidgolvingen ruischten òp, de accoorden van dit schoone lied, naar de gewelven van ’s meesters schepping, waar deze instemmend met den jubel ze tien-, twintigvoud weerkaatste neergolvend, in dit indrukwekkend oogenblik, door de ruimte, dat alles trilde van aandoening en eerbied.
Gezegend zij de dag, die u zag komen,
U, meester, met der schoonheid wonderstaf,
Gij naamt der kunst haar valsche siersels af,
Deedt door den steen haar zonnejeugd weer stroomen;
De werklijkheid gehoorzaamde aan uw droomen,
Uw Koningskracht, die U de Heere gaf;
’t Verleden deedt gij rijzen uit het graf,
De toekomst heeft uw heden reeds genomen!
Gezegend zij de dag! De jaren gaan,
Vast als zon blijft heil’ge schoonheid staan,
Onsterflijk in het sterflijke is het schoone;
Al draagt Uw hoofd der jaren drukkend wicht
De schoonheid kroont U met haar stralenkrone
Van eeuw’ge jeugd en onverganklijk licht.
Hierna trad onze vice-voorzitter naar voren en bood in eene korte en hartelijke toespraak den jubilaris ’t feestnummer van architectura aan.
Daarna bood de Heer snijders van wissekerke namens de Haagsche Kunstkring dr. cuypers een boek met autografen aan en verklaarde spreker dat zijne vereeniging ’t tot een groote eer zou rekenen indien dr. cuypers ’t Eerelidmaatschap hiervan zou willen aanvaarden.
Daarna bood de Heer p. van eeghen namens Het Koninklijk oudheidkundig Genootschap eveneens het Eerelidmaatschap hiervan aan den Jubilaris aan daarbij in eenige warme bewoordingen herdenkend al ’t geen dr. cuypers sinds 1870 als conservator voor dit genootschap had gedaan, erbij verklarende dat dit lichaam nog altijd zeer op prijs stelt alles wat den Jubilaris tot den bloei ervan bijdroeg.
Vervolgeus trad de Heer p. du rieu naar voren en bood aan dr. cuypers het Diploma van ’t Eerelidmaatschap zijner vereeniging Het Bouwkundig Genootschap te ’s gravenhage aan.
Verder sprak nog de Heer h. w. mesdag namens eenige Haagsche kunstbroeders den Jubilaris een warm woord van vriendschap toe en nadat mgr. van heukelom, pastoor te utrecht, namens het st. bernulfusgilde den Jubilaris voornamelijk
[ 103 ]als bevorderaar der Kerkelijke Kunst had gehuldigd, nam de Heer v. straaten ’t woord en bood, aan ’t slot zijner rede, dr. cuypers een fraai bewerkt van keurig smeedwerk voorzien, kastje aan — om zooals ’t heette al zijne ridderorden, oorkonden, albums en diploma’s in te bergen.
Na al deze bewijzen van hulde en vriendschap in ontvangst genomen te hebben sprak dr. cuypers nog een kort woord van dank aan allen en in de eerste plaats gericht aan h. m. de koningin-regentes. Met diepe dankbaarheid was hij vervuld voor de hooge onderscheiding hem toegedacht.
Ook de verschillende genootschappen was hij ten zeerste dankbaar voor al ’t geen zij hem hadden aangedaan en gaarne aanvaardde hij hunne bewijzen van hulde en genegenheid, al gevoelde hij hoewel hem dit ten zeerste speet dat hij niet altijd zijn plicht tegenover hen zooals ’t behoorde zou kunnen betrachten.
Voorts betuigde hij zijn dank aan allen die door hunne aanwezigheid tot de opluistering van zijn feest hadden bijgedragen. Zacht en lieflijk, vol bekoring, klonken daarna de tonen der Hymne: Caelestis Urbo Jerusalem, muziek van den Heer a. diepenbrock, en mooi gezongen door het vroeger vermelde Klein Koor à Capella.
Tot slot drukten velen der aanwezigen na bezichtiging der verschillende geschenken en gedenkschriften den jubilaris en zijne familie ten afscheid de hand waarna deze zich in een der zijzalen terugtrokken.