Architectura/Jaargang 5/Nummer 24/Torenklokken
‘Torenklokken’ door C. Holstvoogd |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 24 (zaterdag 12 juni 1897), p. 115-116. Publiek domein. |
Thans nu de nieuwe toren der St. Lambertuskerk te münster in westfalen, reeds voor de helft is opgebouwd, konden de oude torenklokken, die sinds 1858 niet meer geluid waren, in de voor haar bestemde ruimte worden opgehangen.
Omdat eenige dezer klokken getuigen zijn van den bloei onzer Hollandsche gietkunst in vroegere eeuwen, is het misschien de moeite wel waard ze eens van nabij te beschouwen.
Deze zes torenklokken stammen uit verschillende eeuwen en van de beste en beroemdste meesters uit dien tijd af. De groote St. Lambertusklok, die als een meesterstuk van kunst, in betrekking op toon en artistieke bewerking uitmunt, neemt eene eereplaats in. Zij is 1,66 M. hoog, 1,53 M. in middellijn en weegt 2700 Kg. Het Latijnsche schriftband, onder en boven door smalle banden, parelsnoeren, en blad- en bloemornamenten begrensd, draagt het inschrift: „Sum tuba magna dei divi sub nomine patris lamberti populos ad sua templa vocans, gherardus de wou camppensis me fecit anno domini MCCCCXCII.” d. h. Ik ben de groote bazuin van god, en den heiligen lambertus gewijd roep ik het volk rondom, tot Zijnen tempel, gerard van wou uit kampen (niet kempen a/d niederrhein) heeft mij vervaardigd in het jaar des heeren 1493. De woorden van het inschrift zijn gescheiden door kleine rozetten, en aan het einde tusschen het jaartal 1493 en het woord Sum, volgt op eene grootere rozet met madonnabeeldje in zegelvorm, een gelijkarmig kruis. Versiering en schrift zijn in Gothischen stijl bewerkt. Op den mantel der klok is het beeld van st. lambertus met den bisschopstaf geschilderd, dat in contour nog tamelijk goed te herkennen is.
Beschilderde klokken gelden in duitschland als zeldzaam. Eene andere klok, de derde in grootte en versierd met Gothische letters en ornamenten, is ook van van wou. Het schriftband gevat tusschen parelsnoeren en bladornamenten, heeft tot inschrift: „virgo mihi donat nomen regia tonantis ad superûm laudes insono turba vacet. gherardus du wou camppensis
[ 116 ]erarij opus anno domini MCCCCXCIII.” d. h. Mij verleent die jonkvrouwelijke koningin den naam van Dreigende, tot lof der hemelvorsten geef ik mijnen klank; het rumoer des daags verstomme. Ik ben het werk van gerard van wou uit kampen, in het jaar des heeren 1493. Aan het einde van dit inschrift volgen vijf medaillons in zegelvorm. De twee links van den beschouwer toonen behalve een klein schriftband, de gevleugelde zinnebeelden der Evangelisten karkus en johannis; rechts die van mattheus en lukas, terwijl in het midden, het lam met de zegenvaan is afgebeeld. Het slot is een eenvondig gelijkarmig kruis.
Deze klok noemt men doodenklok, omdat zij bij begrafenissen wordt geluid. Evenals de eerste is ook deze beschilderd, een geraamte met zeis en zandlooper is nog te herkennen.
De kleinste klok, 0.95 M. hoog en 1.00 M in middelijn, is ongetwijfeld ook van van wou, dit toont duidelijk het model, de ornamentiek en de lettervorm. Zij draagt het inschrift, dat vrij nauwkeurig den dag van gieten vermeldt: „Gaudia. divina. pisce. famulis. {{sc|katherina. o. rex. glorie. veni. cum. pace. anno. milleno. quadringent. nonageno. et. septem. ad. iunctis. post. christi. nativitatis.” d. h. De vreugde des hemels smeeken uw dienaars. catharina. O Koning der heerlijkheid kom met (Uw) vrede. In het jaar 1497 in de dagen na kerstfeest.
De beroemde Hollandsche klokkengieter gerard van wou was de broeder van den klokkengieter willem van wou, die omstreeks 1500 naar duitschland geroepen werd en o. a. in 1506 een klok voor soest in westf. gegoten had. gerard leefde van 1447 tot 1527, hij had een zeer drukke zaak. Zoo goot hij in 1493 een klok voor ahaus, in 1496 voor wullen bij ahaus, in 1500 voor recklinghausen, in 1495 voor rinkerode bij münster. Deze draagt het volgende inschrift: „maria is min naem, min gheluit si gode bequam. gherardus de wou me ficit anno domini mccccxcv,” d.h. „maria is mijne naam, mijn geluid zij gode aangenaam. gerard van wou heeft mij vervaardigd in het jaar des heeren 1495. Zelfs werd hij naar erfurt en brunswijk geroepen, om daar met beduidende en eervolle bestellingen te worden vereerd. Zoo had hij in 1497 de beroemde reuzeuklok (van dien tijd), de Erfurter domklok „Gloriosa” gegoten. In het jaar 1502 goot gerard vier groote klokken voor den St. Blasiusdom te brunswijk.
Een vierde klok der St. Lambertuskerk, heeft tot inschrift: „franciscus, die gratia epis-copis monasteriensis et osnabrugensis administrator minden (sis) me restitui fecit anno Domini 1547. antoni van der borgh me fecit.” d. h. frans, door gods genade bisschop van münster en osnabrück, administrateur van minden, liet mij gieten in het jaar des heeren 1547. antoni van der borgh heeft mij vervaardigd. Deze klok is dus een geschenk van den bisschop frans graaf van waldeck.
De schriftband is onder en boven door bloem- en rankenornament begrensd, het bovenste wordt door medaillonkoppen afgewisseld. Op de voor- en achterzijde is zij met het wapen van den schenker voorzien. De naam van den gieter doet ook aan een nederlander denken, ofschoon dit niet met zekerheid is te bepalen.
De beide andere klokken zijn van Duitsche meesters en zooals de vierde in renaissance stijl bewerkt. De grootste is beschilderd, op den mantel ziet men nog tamelijk duidelijk de h. katharina met een blauwen doek en een rad.
Zooals menige klok bewijst, verstond men reeds zeer vroeg, om door berekening van den slagring, de middellijn, de hoogte en den vorm, eene klok vrij nauwkeurig op een bepaalden toon te gieten. Deze kunde was in het begin der 17e eeuw, in westfalen zoo goed als verloren gegaan. De in de 16e eeuw uitbrekende godsdiensttwisten, en vooral dat woeste, fanatieke drijven der wederdoopers in münster en omgeving, hadden alle bedrijvigheid voor kerken en hare godsdienstige behoefte, als met eenen slag vernietigd, en scheen de kerkelijke kunst met al hare aanverwante takken niet best weer te kunnen herleven, totdat de dertigjarige oorlog haar geheel ten onder bracht. Hierdoor komt het dat de meeste klokken, van den wederdoopers tijd (1533–1535) af tot aan het midden der 17de eeuw zelden een goeden, maar meestal een valschen toon hadden; zooals b.v. de groote klok te dulmen, de middelste in olfen enz.
Na langdurig zoeken en door vele proeven gelukte het den gebroeders frans en pieter hemony uit zutphem, het geheim van het klokkengieten opnieuw te ontdekken. Van hen zijn die drie zuiver klinkende klokken te meppen. De gebroeders hemony zijn kinderloos gestorven, en hun klokkengietersgeheim erfde een zekere petit. Een nakomeling van dezen petit leverde in het laatst der vorige eeuw nog vele en goede klokken naar westfalen en rheinland. Hij vertrok naar duitschland, woonde in 1783 in dinslaken, later in het graafschap burgsteinfurt en in 1787 in gescher bij coesfeld, waar hij naderhand de gieterij aan zijn neven heeft overgedaan.