Architectura/Jaargang 5/Nummer 28/Het ontslagbriefje
‘Het ontslagbriefje’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 28 (zaterdag 10 juli 1897), p. 133. Publiek domein. |
[ 133 ]HET ONTSLAGBRIEFJE.
Aan het Bestuur der ib Bond vereenigde Patroonsvereeniging Amstels Bouwkring, Nederlandsche Aannemersbond, afdeedeeling Amsterdam, R. K. Gildebond, afdeeling Timmerlieden en Metselaars, Metselaars Patroonsvereeniging Eensgezindheid, Veieeniging van Aannemers van Fundeeringwerken en Aannemers-Sociëteit te amsterdam, is het volgende schrijven gericht:
Mijne Heeren!
Gedelegeerden der Timmerlieden Vakvereenigingen Door Eendracht Verbetering; Concordia Inter Nos, Eenheid onder Ons; „Bouwvakvereenigingen” (onderafdeelingen van den Ned. R. K. Volksbond) en Timmerlieden Vakvereeniging, Onderafdeeling der Afdeeling Amsterdam van Patrimonium, zijn vergaderd geweest, naar aanleiding van een besluit, genomen door de in Bond vereenigde Patroons-Vereenigingen: om, met ingang van 1 April jl. bij het gedaan geven aan of het gedaan nemen door hun werklieden, aan hen ontslag-bewijzen uit te reiken; ook gelezen hebbende het daarvoor vastgestelde reglement, hebben daartoe — in gecombineerde vergadering saamgekomen — daarover hun medevakgenooten gehoord en, na ernstige beraadslagingen, besloten hun bezwaren tegen de ingevoerde maatregelen en het reglement aan heeren Patroons en bovengenoemde Patroons-vereenigingen als volgt bekend te maken.
Al dadelijk bleek in onze vergadering dat geen onzer zich eenig droombeeld geschapen noch de verwerkelijking van eenigen bloot idealen toestand voor oogen had gesteld. Allen gevoelden het ernstige van den toestand, wanneer de patroons zich vereenigen om met zulk een machtsmiddel gewapend tegen hun werklieden op te trekken.
Eenparig was de erkenning dat de patroons (maar dan toch ook de werklieden) het recht hebben zich te vereenigen, voorstellen te doen en besluiten te nemen; maar heeft meu het in sommige werkliedenvereenigingen bestreden, dat zij zonder anderer rechten en medezeggenschap te erkennen, voor allen beslisten, alsof ze over allen te heerschen het recht bezaten, — nu deden de patroons evenzoo. Want op het terrein van den arbeid vindt men naast de patroons (werkgevers) de werklieden (als werknemers) en het besluit door de patroons genomen, het moge niet bedoeld zijn om de rechten en vrijheden hunner werklieden te benadeelen, het kan er toch uitnemend voor gebruikt worden. In ieder geval, dit besluit is van belaug ook voor de werklieden, en daarom wijl zij er ook in betrokken zijn, had men ook hen er over moeten hooren dan zou er geen reden tot wantrouwen gegeven zijn.
Immers, die bewijzen van ontslag tot de invoering waarvan men besloot, is een soort livretten, en daarom alleszins bruikbaar om ieder te treffen, die bij een der vereenigde patroons in dienst — ook om redenen buiten zijn gedrag en arbeid gelegen, — min welgevallig is; dus ook om de hoofden der vakvereenigingen juist omdat zij dat zijn, gedurig te bedreigen.
Daaruit werd het verklaard, waarom door de georganiseerde patroons, van georganiseerde arbeiders niet werd gesproken, ofschoon het bestaan daarvan hun zeer wel bekend is.
Er waren onder ons, die meenden dat dit doodzwijgen der vakvereenigingen niet opzettelijk zou zijn geschied, wijl ontslagbewijzen natuurlijk niet aan vereenigingen, maar aan personen werden uitgereikt.
Anderen beweerden dat de patroons het met voordacht alzoo wilden om de werklieden-organisatiën te knakken; want, zeiden ze, daarom is bepaald dat in het gunstigste geval, wanneer iemand gedaan krijgt zulk een ontslagbewijs dadelijk gegeven zal worden, terwijl in min gunstige gevallen, bij gedaan nemen, dit met gedwongen verzuim of tijdelijk uitsluiting van werk gepaard gaat, wat de artikelen 4 en 5 van het reglement onbewimpeld uitspreken.
Daarbij kan niet ontkend dat het ontslagbewijs zelf toch altijd ruimte laat om daarop voor de „ingewijden” zekere merkbare teekenen aan te brengen, zoodat de houder er van daarmee in ongeveer gelijk geval verkeert als de militair die met een rood paspoort in de burgerlijke samenleving terugkeert. Dat mogelijk merkbare teeken, ’t zij het in loopend, steil, of rondschrift, of waarin dan ook bestaat, kan voor de woordvoerders der vakorganisatiën een geducht wapen worden dat zich telkens tegen hen keert om hen van werk en brood te berooven.
Voorzeker, naar het reglement in art. 8 bepaalt, zal er, om over alles te kunnen oordeelen, eene commissie wezen, die uit 7 leden bestaat doch alleen uit patroons zal zijn saamgesteld. Die commissie zal naar recht kunnen oordeelen; maar welken waarborg hebben de werklieden dat haar oordeel nooit partijdig wezen zal?
Ons dunkt dat in zulke commissie voor beide partijen plaats had moeten wezen, en iemand buiten de partijen staande de leiding er van in handen hebben moest, dan zou zij vertrouwen hebben mogen eischen.
Wij zwijgen opzettelijk van klassenstrijd, doch er zijn toch wel tegenstrijdige belangen. Dit te loochenen neemt de wrijving niet weg, en het oog er voor te sluiten baat niemand.
Er is strijd tusschen de belangen van de patroons (waar zij het kapitaal vertegenwoordigen) en de belangen der werklieden (vertegenwoordigende de arbeidskracht) die — dank zij stoom en machine, telkens in beteekenis verliest, doch voor de arbeiders het eenig middel van bestaan blijft.
Dat is feit. Het feit dat de werkliedenbeweging deed ontstaan en haar beteekenis geeft. We geven toe: Die strijd moest er niet zijn, maar hij is er. Er moest saâmwerking en bevordering van elkanders belangen wezen maar die is er slechts zeer luttel. Dat is door ons niet gezocht noch begeerd, maar behoort meê tot de onzalige vruchten der niets ontziende, doch alles overweldigende concurrentie, die de oeconomisch zwakkeren terugdringt en met vernietiging bedreigt, tenzij zij door een gezonde organisatie van alle belanghebbenden zich pogen te sterken en met aanwending van alle geoorloofde middelen naar verbetering van toestanden streven.
Daarom konden we geen vrede hebben met bet besluit door de in bond vereenigde patroonsvereenigingen genomen, waarbij die Bond met onze organisaties niet rekent en zonder ons, over ons beslist. Mitsdien vragen we bescheiden, doch met allen ernst en aandrang dat besluit in te trekken; om daarna in eene eventueel gecombineerde vergadering van gedelegeerden van patroons- en werkliedenvereenigingen, te bespreken wat kan en behoort gedaan te worden om de ongeregelde toestanden te verbeteren, en te zoeken en te onderzoeken de beste wijze waarop beider belangen zoo kunnen worden bevorderd, dat men elkanders rechten niet aantast noch krenkt.”
Uit dit schrijven blijkt, dat het in ons nummer van 3 april j.l. genoemde onrecht dat eene commissie tot onderzoek geheel uit patroons alleen is samengesteld, ook een hoofdbezwaar bij de werklieden tegen deze ingestelde regeling (?) is.