Architectura/Jaargang 5/Nummer 38/Ingezonden
‘Ingezonden’ door G.A. Zeeman |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 38 (zaterdag 18 september 1897), p. 173. Publiek domein. |
In het vorig nummer van architectura was eene advertentie opgenomen, zooals die door u was gevonden in een Duitsch vakblad.
Het typeerde heel aardig, hoe eigenaardig hier te lande door sommigen werken tot stand worden gebracht.
Dat het zòò gebeurde was niemand onzer vreemd; de groote brutaliteit echter waarmede door enkelen het geestelijk eigendom van anderen wordt geëxploiteerd, terwijl de wet daartegen geen waarborgen geeft en zelfs niet toestaat zulke feiten bij hun waren naam te noemen, maakt het m.i. noodig door publiciteit de aandacht te vestigen op hen die met een zeer ruim geweten elk middel aangrijpen om hun doel te bereiken.
In februari j.l. maakte ik voor de firma j. h. haag en zoon alhier, een ontwerp voor een buffet, dat door die firma met betrekkelijk groote opofferingen onder mijn toezicht werd uitgevoerd en tentoongesteld op de Keuzetentoonstelling te leiden.
Hoe groot was echter mijn verbazing ditzelfde ontwerp dezer dagen uitgevoerd te zien in den winkel der HH. vos en le grand.
Ik geef u de verzekering, nimmer een ontwerp voor die HH. gemaakt te hebben.
Toch is dit geen diefstal! Hoe zulk een handelwijze gequalificeerd moet worden, weet ik niet, en misschien kunnen anderen dit uitmaken en komen zij dan tevens tot de conclusie, dat het tijd wordt om middelen te beramen tegen dergelijke practijken.
Uw Dienst. Dr.
g. a. zeeman.
Het zal misschien nog langen tijd duren eer de Hollandsche wetgever het noodzakelijk acht te doen hetgeen, waarin die van andere landen reeds lang zijn voorgegaan.
Ons is nog een eigenaardig staaltje van dergelijk misbruik bekend.
Iemand laat naar teekeningen bij een der grootste Amsterdamsche Meubelfabrikanten een paar kamermeubilairs maken. Toen het klaar was, ziet hij sommige stukken meer dan hij besteld heeft; op een desbetreffende vraag krijgt hij ten antwoord: „die hebben wij gemaakt voor onzen winkel om te verkoopen,” — na protest: „wel mijnheer wij zouden u niet voor dien prijs geleverd hebben indien wij er niet op hadden gerekend uwe teekeningen te exploiteeren.”
En aan zulke praktijken is niets te doen?