Architectura/Jaargang 5/Nummer 40/Verhouding
Architectura, Jrg. 5, Nr. 40 (zaterdag 2 oktober 1897) Verhouding door M.L., p. 179-180 |
[ 179 ]
VERHOUDING. | vervolg van blz. 176. |
Geheel in overeenstemming met het voorgaande worden alle meubelen die op den vloer geplaatst zijn bepaald door de oppervlakeenheden waaruit de vloer bestaat. Stoelen en kasten worden op dezelfde wijze berekend en daardoor verkregen eene verhoudingsharmonie tusschen den vloer der kamer en de dingen die daarop komen te staan.
Ook de hoogte der meubelen kan op dezelfde wijze uit het grondvlak worden afgeleid. In fig. 3 bijv. is de lange wand der kamer voorgesteld. De lengte is 3 × 7 = 21 voet, de hoogte 12 voet. Lengte: hoogte = 21 : 12 = 7 : 4.
In het midden van den voorgestelden wand denken we ons een buffet geplaatst van gelijke lengte als de tafel dus 7 voet, nu wordt het de vraag on van dat buffet de hoogte te bepalen. Hierbij kunnen wij nog opmerken dat de getallen 7 en 10 eene goede verhouding uitdrukken en dat dus bij eene lengte van 7 voeten het buffet 10 voet hoog kan zijn. De kamerwand is 21 × 12 = 252 □ voet, het buffet 7 × 10 = 70 □ voet. 252 : 70 = 18 : 5, welke getallen dus de verhouding uitdrukken tusschen het oppervlak van den wand en het gedeelte van den wand door het buffet bedekt. Maken we nu de diepte voor het buffet 3 voet, dan is de verhouding der maten van dat meubel 3 : 7 : 10 zijnde eene goede en eenvoudige verhouding, de inhoud is dan 3 × 7 × 10 = 210 kub. voet. De inhoud der kamer is 12 (h) × 15 (b) × 21 (l) = 3780 kub. voet. De inhoud van het buffet : inhoud kamer = 210 : 3780 = 1 : 18, en ook deze verhouding is niet slecht. Voor de verdere onderverdeeling van het meubel gaat men op dezelfde wijze te werk steeds zorg dragende de onderlinge getalverhouding van de afmetingen der verschillende deelen zoo eenvoudig mogelijk te doen zijn; het beoogde effect of gevolg, nl. het ontwerpen van een logisch en harmonisch geheel zal dan zeker worden verkregen.
Hoewel nu het bepalen van verhouding volgens de boven omschreven methode vele voordeelen biedt, zelfs al gaat men, in plaats van langs den weg der berekening langs dien der constructie, door namelijk het te verdeelen oppervlak met een netwerk van quadraten te overdekken, wier grootte afhankelijk is van het onderwerp, zoo zal eene maar al te vaak voorkomende minder eenvoudige getalverhouding er toe noodzaken andere wegen in te slaan om tot het juist bepalen eener goede verhouding te komen.
Een andere moeielijkheid spruit voort uit de verschillende functiën welke de deelen van een gebouw bijv. verrichten en welke dus moeten worden uitgedrukt. Alle liggende deelen, vloeren, plafonds enz. zijn als het ware aangewezen om te worden ingedeeld door een stelsel van vierkanten wier diagonalen zoo noodig eene welkome afwisseling komen brengen
[ 180 ]in den wel wat al te steilen indruk door het enkel gebruik van loodlijnen en waterpaslijnen teweeggebracht.
Alle staande deelen echter, alle vertikaal staande vlakken, zooals muren o.a. vergen uit den aard van hun wezen eene meer opgaande indeeling. Dit wordt duidelijk wanneer we ons den gevel van een gebouw denken die precies een vierkant is. Het is bijna zeker dat deze gevel een onaangenamen indruk geven zal. Hetzelfde onaangename, zoo niet onnatuurlijk gevoel krijgt men bij het zien van een raam met kleine vierkante ruitjes fig. 4 Hier maken de loodlijnen en waterpaslijnen een nuchter, dor effect. Het is waarschijnlijk om dit te vermijden dat men in de oude vensters de ruitjes overhoeks plaatste fig. 5. Ook bij behangselpatronen weten we bij ondervinding, hoe onuitstaanbaar een patroon is dat op quadraten past.
Het vierkant is als het ware de aangewezen figuur om eene liggende horizontale functie te vervullen, terwijl het daarentegen voor verticale functiën ongeschikt blijkt.
Het is van algemeene bekendheid dat de voerlijn voor een behangelpatroon meest 60° is, terwijl bij het trachten der modernen, om de beginselen der geometrische constructie-stelsels van de middeleeuwers terug te vinden de richting van 60° steeds op den voorgrond wotdt geplaatst en daartoe nooit een netwerk van quadraten wordt voorop gesteld.
Welk stelsel echter de voorkeur verdient d.w.z. welken hoek de voerlijn met de grondlijn moet maken is niet in enkele regelen uit te maken. Ook behoort dit niet zoozeer tot het gebied der verhouding als wel tot dat der diagrammen, hoewel natuurlijk het gebruik dier diagrammen het verkrijgen eener schoone verhouding beoogt en ten gevolge heeft.
Hoewel dus het onderwerp „diagram” een afzonderlijk artikel verdient hetgeen wij nader hopen uiteen te zetten kan vooraf als algemeene regel gelden, dat het verkrijgen van een schoon en redelijk diagram, noodig om er een stelsel van verhouding uit te ontwikkelen, den geometrischen aard van het onderwerp de geheele zaak tot het gebied der geometrie terugdringt. Maar nu echter de bouwkunst werkt met drie afmetingen de ruimte dus in den vollen zin des woords, wijst dit er op dat de stereometrie, wederom teruggebracht tot de principieele beschouwing der eenvoudigste lichamen of grondvormen, de eigenlijke bron is waaruit we voor dit onderwerp te putten hebben.
m. l.