Architectura/Jaargang 9/Nummer 43/Verslag van de 1129ste gewone vergadering

Verslag van de 1129ste gewone vergadering [...]
Auteur(s) Anoniem
Datum 26 oktober 1901
Titel ‘Verslag van de 1129ste gewone vergadering op 23 Oct. j.l. gehouden in het genootschapslokaal te Amsterdam’
Tijdschrift Architectura
Jg, nr, pg 9, 43, 342=343
Opmerkingen Jonas Ingenohl vermeld als Joh. Ingenohl, Herman Walenkamp als Walenkamp, Lodewijk Hermanus Epeus van Hylckama Vlieg als L.H.E. van Hylckama Vlieg, Joseph Cuypers als Jos. Cuijpers, Pierre Cuypers als P.J.H. Cuijpers
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron [1]
Auteursrecht Publiek domein

[342]

342

[...]

VERSLAG VAN DE 1129ste GEWONE VERGADERING OP 23 OCT. j.l. GEHOUDEN IN HET GENOOTSCHAPSLOKAAL TE AMSTERDAM.

DE Voorzitter is met kennisgeving afwezig. De Onder-Voorzitter, de heer JOH. INGENOHL, opent de vergadering.
      De daarna voorgelezen notulen worden aan gevuld naar aanleiding van de opmerking van den heer WALENKAMP, dat vergeten is melding te maken van het ten geschenke ontvangen van de „History United States Capitol”, aangeboden door den schrijver G. BROWN. F. A. I. A.
      De behandeling der ingekomen stukken wordt uitgesteld tot de Secretaris ter vergadering zal zijn gekomen.
      De Voorzitter verleent daarop het woord aan den heer H. J. DE GROOT, die eene bijdrage zal geven over „Ontwerpen in Architectuur”.
      De heer DE GROOT heeft aan den wand opgehangen de platen uit zijn werk: „Oets over ontwerpen in Architectuur” (platen en tekst in 1900 in ons weekblad verschenen) en wenscht nu over een en ander nog eenige mededeelingen te doen.
      In de eerste plaats behandelt Spreker een paar opmerkingen, die hem over zijn arbeid zijn gemaakt geworden. Zoo heeft men hem verweten, over den vorm te hebben geschreven zonder rekening te houden met het doel van den vorm; ook zonder het materiaal, waaruit de vorm is samengesteld, te erkennen.
      De heer DE GROOT verdedigt dit standpunt door te zeggen dat hij, hebbende een speciale studie gemaakt van vormgeving, ook er toe geleid is geworden in ’t bizonder den vorm te behandelen en dat hij er ook geen bezwaar in ziet, de vorm eens als een geheel op zichzelf staand element te beschouwen, afgescheiden van zijn doel. Toch leide men hieruit niet af, dat spreker dit doel van ondergeschikt belang acht, maar wèl meent hij dat de vorm op grondslagen van schoonheid kan berusten, die buiten het doel omgaan. Bovendien erkent hij de vormgeving, in den geest zooals hij die behandelt, een contrôlemiddel voor het gevoel kan zijn. Spreker licht dit toe, door eenige voorbeelden van gelijkvormigheid van rechthoeken op het bord te schetsen (o. a. een deur met omlijsting).
      Men heeft ook de opmerk ng gemaakt dat de voorbeelden van den heer DE GROOT in schoonheid zooveel achter staan bij die, welke de klassieke kunsten ons hebben nagelaten. Spreker meent echter dat dit geen reden kan zijn om het beginsel te verwerpen. Hij is geheel zijn eigen weg gegaan, heeft zijn methode niet op andermans werk geplaatst en spoort ook anderen aan ze te probeeren, want, zegt hij, al mogen de dingen die ik gemaakt heb niet schoon zijn, de grondslag is het wèl.
      Behalve over de gelijkmatigheid spreekt de heer DE GROOT over het ontleenen van maten aan den plattegrond en de toepassing van kwadratuur.
      Spreker behandelt eenige gevallen hiervan bij Gothische en Renaissance voorbeelden en laat de werken circuleeren waaraan hij zijne studiën heeft ontleend, n.l.:
      CESARIANO: Italiaansche VITRUVIUS, 1521;
      RIVIUS: Duitsche vertaling van VITRUVIUS, 1575;
      SERLIO’S boek over Architectuur;
      DEHIO: Untersuchungen über das gleichseitige Dreieck;
      DEHIO: Ein Proportionsgesetz der Antiken Baukunst;
      TIERSCH: Handbuch der Architectur, en
      MATTHIAS NORICZER: Das Büchlein von der Fiolen Gerechtigkeit, uitgegeven door A S. REICHENSPERGER.
      De Voorzitter bedankte de heer DE GROOT voor zijne bijdrage en deed de gebruikelijke vraag of spreker geneigd zou zijn op mogelijke vragen om nadere inlichtingen in te gaan. Nadat deze zich hiertoe bereid had verklaard, vroeg de heer V. HIJLKEMA VLIEG of fr heer DE GROOT ook iets zou kunnen mededeelen omtrent het bepalen van de hoogte van kamers en zalen uit de afmetingen van den plattegrond. De heer DE G. noemde een paar der meer algemeen bekende bewerkingen als het aannemen voor de hoogte van den halven diagonaal en van den afstand die de loodlijn uit één der hoekpunten van


[343]

343

den plattegrond van de diagonaal afsnijdt en beloofde den heer V. H. de toezending van een lijstje met nog eenige oplossingen.
      Aan de orde was daarna de ballotage van den heer A. MOEN als gewoon lid. De uitslag van de stemming was dat de heer MOEN als zoodanig werd aangenomen.
      Punt C van de agenda was de verkiezing van een bestuurslid in plaats van den aftredenden functionaris, den L. H. E. VAN HYLCKAMA VLIEG. Als candidaten werden gekozen de heeren H. W. MOL en H. WALENKAMP, terwijl de beslissende stemming den laatste als de gekozene aanwees. De heer WALENKAMP verklaarde zich bereid de bestuursfunctie te aanvaarden, welke mededeeling met applaus werd begroet.
      De ingekomen stukken kwamen thans aan de orde:
      Ontvangen was een adres dat door het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te AMSTERDAM is gezonden aan den Gemeenteraad der hoofdstad, met het verzoek het dempen van het water en verlagen der bruggen van de Reguliersgracht, zoo zulks de bedoeling van B. en W. mocht liggen, te verhoeden. Over dit punt werd op het eind der vergadering een vrij uitgebreide discussie gehouden, die leidde tot het besluit om, in aansluiting met het adres van genoemd Genootschap, in een nader adres aan den Gemeenteraad nogmaals te wijzen op de wenschelijkheid om de Reguliersgracht ongeschonden te bewaren en het karakter der bruggen, ook wanneer ze herstelling mochten behoeven, niet te wijzigen. Vooral de heer JAN KALF wees er met nadruk op dat het behoud van het water met verlaagde bruggen niet het behoud van het schoon der Reguliersgracht beteekent en dat de directeur van Publieke werken in eene vergadering van »Amstelodamum« het verlagen der bruggen een eisch voor het verkeer heeft genoemd. De heer JOS. CUIJPERS waarschuwde van zijn kant voor het gevaar van een memoriepost op de begrooting, waarin reeds voor drie kwart de uitvoering van de daad ligt opgesloten.
      De Voorzitter bracht daarna de Paleis-Raadhuiskwestie ter sprake.
      Het prae-advies van B. en W. achtte hij bepaald ongunstig, hoewel B. en W. zich niet ongeneigd betuigden de mogelijkheid van een weder in gebruikneming van het Koninklijk Paleis op den Dam als Raadhuis onder de oogen te zien. De voordracht om het tegenwoordige Stadhuis te AMSTERDAM te verbouwen bleef echter gehandhaafd.
      Het Bestuur van ARCHITECTURA ET AMICITIA heeft gemeend van zijne zijde de zaak hierbij niet te mogen laten en besloot een nieuw adres aan den Raad te zenden, waarin de bezwaren door B. en W., in hun prae-advies genoemd, zoo mogelijk worden weêrsproken. (Zie voor het prae-advies no. 31 van 5 Cct. j.l.) Tevens acht het Bestuur het in het belang van de zaak een eigen onderzoek in te stellen omtrent de mogelijkheid van eene inrichting van het Paleis als Raadhuis en stelt de vergadering voor een dergelijk onderzoek op te dragen aan een Commissie van drie leden, de heeren DR. P. J. H. CUIJOERS, Prof. JOSEPHUS JITTA en JAN SPRINGER. Genoemde drie heeren, over de zaak gepolst, hebben zich bereid verklaard de benoeming als lid eener dergelijke commissie van onderzoek te aanvaarden en de Vergadering hechtte gaarne hare goedkeuring aan dit Bestuurvoorstel.
      De heer DE BAZEL, zijn ingenomenheid met deze handelwijze uitsprekende, gaf het Bestuur in overweging voor de bestrijding der onkosten, het onderzoek betreffende, een fonds te vormen, buiten bezwaar der Genootschapskas, welk voorstel door het Bestuur ter sprake zal worden gebracht, wanneer de heeren Commissieleden hunne bijeenkomsten hebben aangevangen.
      Van den heer E. VERSCHUIJL was ingekomen een schrijven, waarin de wenschelijkheid werd geuit in het Genootschapsorgaan ee rubriek »Aangeboden en gevraagde betrekkingen” op te nemen.
      De Voorzitter verklaarde zich gaarne bereid dit punt bij het Bestuur en de Redactie ter sprake te brengen.
      Ten slotte deelde de Voorzitter nog mede dat de huur van het Genootschapslokaal met 1 Mei 1902 eindigt en de opzeggingsdatum volgens contract op 1 Nov. a.s. gesteld is.
      Na eenige besprekingen over het vóór en tegen van ons tegenwoordige verblijf, liet de vergadering de verdere huisvesting van het Genootschap aan de goede zorgen van het Bestuur over. Uit de gevoerde gedachtewisseling was intusschen gebleken, dat voor een langer verblijf in het tegenwoordige lokaal weinig neiging bestond.
      Nadat de bibliothecaris, de heer DE GROOT, nog had medegedeeld dat op de eerstvolgende vergadering een aantal boeken en jaargangen van tijdschriften zullen worden verkocht, werd de bijeenkomst, niets meer aan de orde zijnde, door den Voorzitter gesloten.