[403]
[...]
GENOOTSCHAP »ARCHITECTURA ET AMICITIA”.
JAARVERSLAG OVER 1901, UITGEBRACHT IN DE ALGEM. VERGADERING VAN 18 DECEMBER J.L.
MIJNEHEEREN!
DOOR noodzakelijke afwezigheid van onzen 1sten Secretaris werd mij opgedragen U verslag te doen over de werkzaamheden van het Genootschap in het afgeloopen jaar; echter, alvorens die taak aan te vangen, wensch ik op de eerste plaats hulde te brengen aan den heer LOKHOF en hem een spoedige wederkomst toe te wenschen.
Op de tweede plaats dien ik uwe toegeeflijkheid in te roepen voor mogelijke onjuist- of onvolledigheden die dit verslag uit den aard der zaak zullen aankleven. Vooral met het oog op de vele werkzaamheden in het afgeloopen jaar, door het Genootschap verricht, zou eenige onjuistheid niet uitgesloten zijn; het is niet mogelijk voor den »premier-
[404]
404
venu”, die ik in deze materie ben, u alles in al zijn uitgebreidheid in een beknopt beeld voor oogen te brengen.
Het afgeloopen jaar dan was er een van groote werkzaamheid. Het Lustrumfeest bood in zijn verschillende gevolgen een welkome gelegenheid tot het doen blijken van de werkzaamheid der Bouwkundigen naar buiten. In deszelfs tentoonstelling werd daartoe een uitmuntende aanleiding gevonden.
Hier werd de mogelijkheid geschapen een algemeen Overzicht te geven van den stand en de beoefening der Bouwkunst hier te lande. En al moge men, wat dit laatste betreft, niet volkomen zijn geslaagd — toch zal algemeen toegegeven worden, dat deze Tentoonstelling in veel opzichten belangrijk was; al ware het alleen slechts dat wij daardoor in de gelegenheid werden gesteld — door onderlinge vergelijking van het werk in aansluiting met het Oude — te zien wat wij wel of niet vermogen.
In veel opzichten was dit feest dus belangrijk. Het ligt echter nog te versch in Uw geheugen als dat het noodig zou zijn alle bijzonderheden ervan weer in Uwe herinnering te brengen; we kunnen daarom van dit onderwerp afstappen, echter niet, alvorens hulde te hebben gebracht aan allen — vooral ook aan de niet-leden van het Genootschap — die het welslagen ervan hebben mogelijk gemaakt. Eén punt echter dient hieraan nog te worden toegevoegd, namelijk: als binnenkort U verslag zal worden gedaan van eenige finantieele nadeelen die deze feestviering heeft gebracht, dan zult Gij daarbij zeker en vooral ook op deze minder stoffelijke voordeelen willen letten, misschien zal dan het evenwicht niet al te zeer verbroken schijnen, en zal wellicht een betere en meer vooruitziende regeling voor het vervolg daar het vervolg van zijn.
Laat ons nu overgaan tot de bespreking van het innerlijke werk van het Genootschap.
Primo. HET HOUDEN VAN VERGADERINGEN EN BESPREKINGEN.
De eerste 1119de gewone vergadering van dit seizoen op Woensdag 30 Jan. werd ingeleid met een voordracht van den heer LAUWERIKS over »Schopenhauer’s kleurenleer.” Spreker verklaarde hoe deze kleurenleer een wijsgeerige uitwerking was van die van GOETHE, en hoe deze laatste theorie zijn ontstaan te danken had aan de overtuiging van GOETHE: dat de bekende theorie van NEWTON onjuist zou zijn. Al de bekende theoriën over kleurenleer die geleeraard worden zijn, zooals bekend is, aan éen van deze beide ontleend.
Spreker gelooft, dat in beide tegenstrijdige theoriën iets goeds ligt, en dat wellicht de tijd zal komen dat men in zal zien dat beide, in plaats van elkander uit te sluiten, elkander aanvullen zullen tot beter inzicht in de leer der kleuren.
1120ste Vergadering, 13 Februari.
De heer F. W. A. BERDEN houdt een voordracht over de geschiedenis en de restauratie van het Muiderslot. Deze lezing werd toegelicht door een uitgebreide collectie teekeningen, die het gesprokene verduidelijken. Van deze voordracht was een geanimeerde excursie het gevolg, die onder leiding van den heer BERDEN naar het Muiderslot werd gehouden.
1121ste Verg. van 27 Febr.
Voordracht van den heer E. VON SAHER over zijne expeditie naar NED.-INDIË, in verband met Hindoekunst op MIDDEN-JAVA.
Spreker hield een welsprekend betoog voor het instandhouden van deze schoone Monumenten en besprak den desolaten staat waarin vele van deze pronkjuweelen van oude kunst en beschaving zich bevinden. Hij spoorde in zijn rede vooral de Bouwkundigen er toe aan, om alles wat hun mogelijk was te doen om van de Regeering te verkrijgen dat de oude monumenten voor algeheelen ondergang werden behoed; hij rekende daarbij vooral ook op den steun van het Genootschap.
1122ste Verg. werd gewijd aan besprekingen van huishoudelijken aard, vooral in verband met de Lustrum-tentoonstelling.
1123ste Verg. Voordracht van den heer C. H. PETERS, Rijksbouwmeester, over: „Het Oud-Nederlandsche huis.”
Spreker hield een beschouwing achtereenvolgens over het ontstaan van de woonhuis-typen in het algemeen en in ons land in het bijzonder; van de vroegste tijden af volgde hij de geschiedenis er van tot op onze dagen, en lichtte alles uitvoerig toe met een collectie teekeningen en aquarellen voor dit doel door verschillende kunstenaars afgestaan. Aan het slot zijner rede spoorde spreker den jongeren aan tot het samenstellen van een meer afgeronde en diepgaande studie over dit onderwerp.
1124ste Verg. Deze vergadering werd besteed aan de bespreking: in hoever het voor AMSTERDAM wenschelijk zou zijn wederom aan het hoofd zijner Bouwkundige werken een Gemeente-architect, d.i. een in alles verantwoordelijk en kundig ambtenaar te hebben. Het resultaat deze bespreking, die door den heer MOL naar aanleiding van een bespreking van het raadslid VAN ARKEL was uit gelokt, is vervat in de volgende met algem. stemmen aangenomen motie: »De vergadering, gehoord de besprekingen in zake de motie MOL, noodigt het Bestuur uit af te wachten het praeadvies door B. en W., toegezegd op het voorstel des heeren VAN ARKEL, om daarna aan de vergadering voorstellen te doen, die in het belang der Bouwkunst wenschelijk en noodzakelijk zijn.«
Verder werd behandeld het onderwerp »Bouwkunstonderwijs aan de Rijks-academie«, bepleitende het wenschelijke van een leerstoel in de Bouwkunst aan deze school voor hooger kunstonderwijs.
Hierbij kan worden aangemerkt dat deze zaak nog steeds hangende is bij onze Regeering, doch dat er gegronde hoop bestaat voor een gunstig resultaat.
6 Juli werd een buitengewone vergadering belegd in vereeniging met de »Maatschappij tot Bev. der Bouwkunst”, en den »Oudheidkundigen Bond” om te bespreken: „In hoever het wenschelijk en noodig zou zijn het voormalig Raadhuis op den Dam, thans het Paleis, aan zijne oorspronkelijke bestemming te doen beantwoorden«.
DR. P. J. H. CUIJPERS en PROF. MR. JOSEPHUS JITTA leidden deze bespreking in.
Het resultaat was, dat de gecombineerde vergadering bij acclamatie een motie aannam waarin de wenschelijkheid werd uitgesproken, dat den bevoegden autoriteiten zou worden verzocht, stappen te doen om het gebouw aan zijn oorspronkelijke bestemming terug te geven.
De 1126ste (eerste wintervergadering van 11 September) werd gewijd aan de bespreking van het tegengaan der eventueele demping van de Reguliersgracht.
1127ste Verg. Voordracht van den heer WALENKAMP, over »Amsterdam in de Toekomst«, algemeene beschouwingen naar aanleiding van de aanstaande stadsuitbreiding aan de Overzijde van het IJ.«
Als hoofddoel dezer voordracht kan worden aangewezen, dat zij de wenschelijkheid bepleitte voor de voortzetting van den cirkelvorm van AMSTERDAM; het was een verdediging van de noodzakelijkheid voor den centraalbouw der steden.
Op voorstel van den waarnemenden Voorzitter besloot de
[405]
405
Vergadering tot het doen zenden van afdrukken dezer lezing aan de Gemeenteraadsleden en verdere commissieleden die deze uitbreiding in onderzoek hebben.
1128ste Verg. Voordracht van den heer GEORG REUTER over „Lithographie”. Spreker behandelde achtereenvolgens het ontstaan, de geschiedenis, en de techniek van deze door SENEFELDER uitgevonden reproductie-methode. Een schoone collectie litho’s van buiten- en binnenlandsche kunstenaars verluchtte deze uitvoerige voordracht.
1129ste Verg. De heer J. H. DE GROOT hield een causerie over zijn reeds vroeger behandeld onderwerp „Ontwerpen in Architectuur”; het was een voortzetting, met aanwijzing van verschillende bronnen, het geven van inlichtingen en het weerleggen van geopperde bezwaren over deze belangrijke studie.
1130ste Verg. was gewijd aan huishoudelijke besprekingen en werkzaamheden.
1131ste Verg. Causerie van den heer JOS. CUIJPERS naar aanleiding van een reis in ENGELAND en IERLAND. Spreker besprak deze maal hoofdzakelijk de beteekenis der Buitenhuizen in die landen en hunne verschillende typen; hij wees vooral op de gezonde begrippen die bij het maken daarvan aan den dag kwamen, hetgeen hij toeschreef voornamelijk aan de omstandigheid, dat men in ENGELAND en IERLAND meer dan elders der traditie getrouw gebleven was.
1132ste Verg. Voordracht van den heer JAN STUIJT over: den Middeleeuwschen architect VILLARD DE HONNECOURT. Aan de hand van een schetsboek dat van dezen 13de eeuwschen bouwmeester overgebleven is besprak hij de wijze waarop de middeleeuwers vermoedelijk gewerkt hebben en vooral ook het toen heerschende stelsel van beroepsgeheim in de Bouwkunst. Daar spreker zijn rede nader wenscht voort te zetten zal er vermoedelijk gelegenheid zijn op deze belangrijke zaak later terug te komen.
Ziehier, mijne heeren, een beknopt overzicht van de reeks van voordrachten die dit jaar werden gehouden.
Tot de meest belangrijke besprekingen over actueele onderwerpen behoorden verder: (reeds gememoreerd)
A. De propaganda van het Genootschap tot het verkrijgen van een leerstoel in de Schoone Bouwkunst aan de Rijksacademie.
B. De wenschelijkheid van de aanstelling van een Gemeente-architect.
C. De dempingskwestie van de Reguliersgracht.
D. De Paleis-raadhuiskwestie.
We mogen tot ons groot genoegen zeggen, dat deze bespreking niet slechts »hangende” zijn, maar dat we voor eenige verwezenlijking van de denkbeelden daarbij geopperd gegronde hoop mogen koesteren.
VRAAGBUS.
De ingezonden vragen betroffen alle technische kwesties en zijn in ons orgaan door den heer V. D. KLOES met zijn bekende bereidwilligheid beantwoord.
LEDEN.
Toegetreden leden: gewone leden 8, buitenleden 10, aspirantleden 6.
Bedankt: gewone leden 3, buitenleden 17.
Twee onzer buitenleden zijn overleden, namelijk de heeren M. M. SLAGER en DUDO CROP, die hier met een enkel vriendelijk woord worden herdacht.
Het ledental van het Genootschap is dus op het oogenblik als volgt:
Eereleden 9, Buitengew. eereleden 3, Donateurs 4, Gewone leden 119, Buitenleden 193, Aspirant-leden 9, Vereenigingen-leden 6.
BESTUUR
In den loop van het jaar bedankten als bestuurslid de heeren LOKHOF en V. HYLCKAMA VLIEG, respectievelijk 1ste en 2de Secretaris, de eerste door een noodzakelijke afwezigheid uit den lande, de laatste door zijne werkzaamheden op dat oogenblik er toe gedwongen. In de functie van den laatste is voorzien door de verkiezing van een plaatsvervanger, in die van den eerste zal de vergadering alsnog moeten voorzien. Ik behoef U de toewijding dezer beide heeren, waarmede zij het Genootschap hebben gediend, niet in herinnering te brengen, wel is een woord van dank daarvoor hier op zijn plaats.
Het Bestuur is alsdan op heden samengesteld uit de volgende heeren:
Eere-voorzitter de
|
Heer
|
J. H. LELIMAN.
|
Voorzitter
|
»
|
H. P. BERLAGE NZ.
|
Vice-voorzitter
|
»
|
JONAS INGENOHL.
|
1ste Secretaris
|
»
|
. . . . . . . . . . .
|
2de Secretaris
|
»
|
H. J. M. WALENKAMP.
|
Penningmeester
|
»
|
H. J. WALLE.
|
Bibliothecaris-Archiv.
|
»
|
J. H. DE GROOT.
|
COMMISSIËN.
Ook dit jaar was het Genootschap in verschillende lichamen vertegenwoordigd, de verslagen hierover zijn reeds in de loop van het jaar, of worden nog, voor zoover noodig, in het orgaan opgenomen.
En hiermede, mijneheeren, acht ik mijn taak afgehandeld. Ik hoop u in ’t kort een, zij het misschien onvolledig verslag te hebben gedaan over de werkzaamheid van ons Genootschap in het afgeloopen jaar. Het was een druk jaar in vele opzichten, moge het — voor wat het doel is onzer vereeniging — ook vruchtbaar blijken voor de Ontwikkeling der Bouwkunst.
|