De rozen

ZANGSTUKJEN

Ik heb ze zien bloeien
By ’t uchtendontgoeien;
Nu hangen de bladen en storten in ’t stof,
Tot speeltuig der stormen,
Tot aas van de wormen,
Tot schaamte van d’op haar zoo pralende Hof.

Toen zogen haar knopjens
De lavende dropjens,
Tot parels geronnen uit hemelschen daauw:
Nu missen zy kleuren,
En spreiden geen geuren,
Eer de avond de velden nog wikkelt in ’t graauw.

Zoo zag ik geslachten,
Zoo schoonheid en krachten
Ontluiken en bloeien, maar luttel bestaan:
Zoo lach en verblijden
In jammer en lijden
Voor ’t schemerend Westen des levens vergaan.

Zoo ’t zingen en springen
Voor ’t handenverwringen
Verwisseld, in in dan een vluchtigen wenk.
’t Zijn alles slechts bloemen
Waarop wy hier roemen;
t Is alles een daauwdrop, een morgengeschenk.

De luister der oogen
Met nevels betogen,
Ja, zenuw- en voeding- en spierkracht verkwijnt.
Ook oordeel en reden
Bezwijkt met de leden,
En ’t leven verwaassemt, vervliegt, en verdwijnt.