Boutens/Een ander oud lied

Een ander oud lied

Laat nimmer af te vragen
  Uw zoeten bruidegoom:
Wat hij onthoudt bij dage,
  Dat brengt hij in den droom.
  Ook ik ging vroeger arm en blind,
  Een onbewust verloren kind, -
Ik dacht niet eens aan klagen:
Zoo licht leken de dagen!

Toch had ik niet gevonden
  Door minnen en verlangen veel
Aan zijne roode wonden
  Mijn klein en eigen deel.
  Daar lag ik neder in den nacht -
  Hij kwam zoo stil en ongedacht
Of hij mijn ziel behoefde
Nog vóor zij zich bedroefde.

In witte-rozengaarde
  Verrees mij zijn gezicht
Als boven zomersche aarde
  De maan vroeg-avonds licht.
  Als dauw die daalt door dorstig groen,
  Als zoele regen door den noen,
Door het doorgeurde loover
Zoo boog hij tot mij over.

Gelijk een droom in droomen
  Is van zijn lieflijkheid
Over mijn ziel gekomen
  De volle aanwezigheid:
  Geen ding is, dat de weelde van
  Zoo diep geluk verbeelden kan,
Als waken nooit zal weten
En nimmer kan vergeten.

Hij kuste niet mijn oogen
  Of mijnen warmen mond,
Hij heeft mijn hand getogen
  Aan zijner handen wond.
  Zijn voet beroerde mijnen voet;
  De volheid van mijn hartebloed
Sprong, een fontein zoo blijde,
Aan zijn doorstoken zijde.

Gelijk een vrouw in baren
  Zoo lag ik roereloos:
Zijn wonden in mij waren
  Als doorn en roode roos.
  Toen week zijn glanzend aangezicht
  Als maan verbleekt in morgenlicht:
Nog rook ik hemels geuren
Toen ik den dag zag kleuren.

De vogels werden luide
  Op 't scheemrend aardgezicht.
Als jongste zijner bruiden
  Stond ik in 't witte licht -
  De zwelling mijner zijde was
  Gesloten als een zuivre vaas;
Mijn hand en voet verbleven
Uit blanke sneeuw gedreven.

Laat nimmer af te vragen
  Uw zoeten bruidegoom:
Wat hij onthoudt bij dage,
  Dat brengt hij in den droom.
  O heimelijke heerlijkheid
  Van dagen arm en onbenijd,
Die werdt éen zalig smachten
Naar zijn doorzonde nachten!