Maanlicht

Het maanlicht vult de zuivre heemlen
  Met glanzende geheimenis,
De luisterblauw verten weemlen
  Van Die alom en nergens is.

Alleen de groote zonnen hangen
  Als feller kaarsen in dien schijn:
De ziel herdenkt heur lang verlangen
  In nietsverlangend zaligzijn:

Alsof van achter diepe slippen
  Haar doolend tasten eindlijk vond
Met hare warme blinden lippen
  Nog lichter lust dan uwen mond.

Weg boven dood en leven zweven
  Wij op in duizelhellen schrik:
O kort en onbegrensd beleven
  Van eeuwigheid in oogenblik!. . .

Het maanlicht vult de zuivre heemlen
  Met glanzende geheimenis,
De luisterblauwe verten weemlen
  Van Die alom en nergens is.