Boutens/Winter-stad

Winter-stad

In het koele gouden bad
Van het fijne winterlicht
Rijst de groote menschenstad
Tot een droomvervlucht gezicht:
  Al de gangen, al de zalen
  Waar de ziel in droom mag dwalen.

Boven glansgewasschen pleinen
Waar de stille menschen loopen,
Juichen klokken uit haar open
Torens zuiver door de reinen
  Luchten naar verrukten droomer
  Al den hartstocht van zijn zomer. . .

Hart, wat hielp ons lange zoeken,
Daar wij toch gevonden wòrden?
Al de woorden in de boeken
Zijn als blâren die verdorden
  Voor den onvoorzienen lach
  Van den kortsten zonnedag!