Bredasche Courant/Jaargang 147/Nummer 112/Bredasche Kunstkring

Bredasche Kunstkring
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 15 mei 1937
Titel Breda. Bredasche Kunstkring. Voorjaarsexpositie in de hal van het stadhuis
Krant De Bredasche Courant
Jg, nr 147, 112
Editie, pg [Dag], [eerste blad], [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

BREDA
Bredasche Kunstkring

Voorjaarsexpositie in de hal van het stadhuis

CAUSERIE JAN ENGELMAN

      Ter gelegenheid van de opening van de voorjaarstentoonsteling van werken van leden van den Bredaschen Kunstkring, hield de heer Jan Engelman in de bovenzaal van het Zuid-Hollandsch Koffiehuis voor een k[unst]minnend publiek een voordracht over „Kunst en Monumentale Kunst”.
      De voorzitter van dan Kring, de heer P. A. H. Hornix, leidde den spreker met een kort woord in. Spr. dankte burgemeester Van Slobbe voor het beschikbaar stellen van de hal van het stadhuis voor de tentoonstelling en deelde verder mede, dat de [heer V]an Slobbe het eerelidmaatschap van den Kring heeft aanvaard.
      De heer Engelman begon zijn voordracht met uiteen te zetten hoe in het begin der negentiger jaren een aantal hoofdstedelijke kunstenaars zich afkeerde van het impressionisme en het materialistische in de kunst.
      Deze actie is van groote beteekenis geweest. Zonder haar zou onze huidige kunstnijverheid niet bestaan. Toch zijn er fouten gemaakt o.a. door Roland Holst, die de monumentaliteit van de kunst voornamelijk tot uitdrukking bracht in het toegepaste.
      Hieruit is verklaarbaar de planmatige organisatie van kunstonderwijs aan de Amsterdamsche Academie voor Beeldende Kunst onder Roland Holst.
      De problemen van Roland Holst kunnen wellicht van nut zijn voor een Duitsch essayist, doch niet voor de Nederlandsche kunst.
      Spr. kan de tragedie van de monumentale kunst niet zien als een gesloten geheel, zooals Roland Holst dit doet.
      Na een zuiver academisch betoog kwam spr. tot de conclusie dat monumentale kunst zich niet plan-matig laat beïnvloeden, doch objectief door den tijd geboren wordt.
      Na een korte pauze illustreerde spr. zijn betoog met tal van lantaarnplaatjes.
      Na de lezing had in de hal van het stadhuis de opening der voorjaarstentoonstelling plaats.
      Burgemeester B. W. Th. van Slobbe hield daarbij een rede, waarin hij zeide om verschillende redenen gaarne het eere-lidmaatschap van den Bredaschen Kunstkring te hebben aanvaard. En wel allereerst omdat de Kring van groote cultureele beteekenis is voor Breda en in de tweede plaats omdat de Kring bewezen heeft een groote vitaliteit te bezitten.
      Hoewel de Kring zich tot nu toe hoofdzakelijk bepaald heeft tot de schilder- en beeldhouwkunst, is hij voornemens daarin ook te betrekken letterkunde en muziek, hetgeen spr. ten zeerste toejuicht.
      In de 9 maanden dat spr. burgemeester van Breda is, is dit thans de derde Kringexpositie welke hij opent.
      Met genoegen heeft het gemeentebestuur daarvoor de hal van het stadhuis beschikbaar gesteld.
      Spr. hoopt echter dat spoedig de wensch van het bestuur in vervulling zal gaan en de Kring over een eigen gebouw zal kunnen beschikken, waarin permanent geëxposeerd kan worden en waar de leden regelmatig contact kunnen houden.
      Met het uitspreken van den wensch dat de tentoonstelling zich in een druk bezoek zal mogen verheugen, verklaarde spr. deze voor geopend.
      Nadat de heer Hornix aan Mevrouw van Slobbe bloemen had aangeboden werd een rondgang langs de geëxposeerde doeken — in totaal 50 stuks — gemaakt.

DE GEëXPOSEERDE WERKEN.

      De hall van het Raadhuis, is gebleken, leent zich bij uitstek voor het houden van een schilderijen-expositie.
      Gedurende drie dagen, van 15 tot 17 Mei exposeeren de leden van den Kring hun werk en het zij geconstateerd — de doeken komen zonder uitzondering door hun gunstige plaatsing volkomen tot hun recht.
      Max van Dam is hier vertegenwoordigd met een zevental werken. Zeer opmerkelijk zijn van hem een drietal gewasschen teekeningen, portretten waarin een welhaast devote overgave van den kunstenaar tot uiting komt. In zijn werk ligt iets, dat hem tot de eenzamen, de stil voor zich werkenden stempelt. Zijn Berglandschap van Carrara” wekt herinneringen op aan Permeke. Van ontroerende schoonheid is ook zijn „Blinde neger”. Hulpeloos wijken de dikke lippen iets vaneen. Men constateert niet slechts: „inderdaad, deze zwarte man is blind, de stakker!”, maar schouwt tevens diep in het zieleleven van dezen primitieven mensch. Van „Witte cactus” een doek van Jan van Delft is de stof-uitbeelding heel goed. Zijn beide portretten treffen door sprekende gelijkenis. „Stilleven” is een knap aquarel van Jan van Gils. Een goed geslaagd portret completeert diens inzending.
      Jan Hohmann geeft blijk een uitstekenden kijk op de kinderziel te hebben. Welk een mooi coloriet in zijn: „Meisje”! Hij leefde zich ook met „Jongetje” geheel in de reine kinderziel in.
      Architect Frans Mol zond een tweetal fraaie reproducties van architectonische prestaties, waarmede hij toont, waartoe een goed architect in staat is. Een waardevolle inzending.
      Een forsch gestreken „Sneeuwlandschap” is een van de doeken van Gerrit de Morée. „Madonna” is wel zéér apart werk. Met scherpe en toch zoo teere contouren geeft de Morée precies weer, wat hij zich tot taak stelde.
      Bert Olieslagers maakte met forsche doelbewuste streek eenige stillevens. Zijn stof-weergave — zie het glaswerk! — is buitengewoon goed.
      „Ginneken” van H. G. Ontrop maakt een prettigen indruk. Het beste werk van dezen schilder is wel een doek, voorstellend een spelend kind, welk stuk buiten catalogus geplaatst is. Er gaat een liefelijke, broze teerlheid van uit.
      Dan R. Peskowski! Zéér talentvol werk. Zijn „Landschap „Ginneken” domineert. Welk een machtige expressie. Peskowski is erin geslaagd iets te scheppen. Men lette op dit werk!
      Zeer geslaagd is ook zijn ontwerp voor de vlag van een Esperanto Vereeniging te Ginneken.
      Van ruig kunstenaarschap getuigt het werk van Dio Rovers. De inzending „Achterklap” is snel opgezet, intuïtief werk, dat men moet zien, om te oordeelen. Zelden zagen wij werk dat hiermede te vergelijken valt. „Kwaadsprekende wijven” ware misschien een betere titel geweest! „Stilleven” met brillante kleurschakeeringen — over welk een rijk palet beschikt deze kunstenaar! — is sprankelend van leven.
      Jan Strube toont slechts één doek, „Delft” dat dan ook tot het beste der expositie behoort. Breughel spreekt hierin!
      Een zeer bescheiden, we zouden willen schrijven: lief doek exposeert Mevr. D. Thomas, „Bloemen-stilleven”.
      Van E. W. van Vegchel (Bart) treffen wij twee stukken aan: „Boerderij” dat zeer goed van toon en opzet is. In „Sneeuwlandschap”, geïnspireerd door Felix Timmermans ligt iets van de mystieke sfeer, die de schilder trachtte te benaderen.
      Architect F. Verwoerd zond een fraai staaltje van zijn kunnen is „Zomerhuisje”.
      Van W. Waanders zien wij enkele aquarellen, waarvan „Aronskelken” verreweg het beste is. De forsche, ruige schoonheid van deze bloem is zeer goed aangevoeld en weergegeven.
      P. Windhausen sluit de rij met vier doeken. „Spanjaardsgat bij sneeuw” is een van de rijpste prestaties, en doet sterk aan Breitner denken. Alleen met de natuurgetrouwheid heeft Windhausen het niet al te nauw genomen! Zijn „Afgraving Albert-kanaal” behoort tot de zeer goede aquarellen.
      Alles bij alles, werk van ernstig-willende kunstenaars, waaronder héél veel goeds schuilt en dat een bezoek overwaard is.
      Men kan tusschen 10 en 22 uur, ook gedurende de Pinksterdagen, eenige stille, welbesteede uren op deze voorjaarstentoonstelling doorbrengen.