Bredero/Gheluckigh, overluckigh

BRUYLOFTS-LIEDEKEN.

Op de Stem: O schoonste Personagie!

Gheluckigh, overluckigh,
Gesegent paer! die op den dagh van heden.
Nae al u luyden druckigh
Sijt inde Echt (door Gods beschick) getreden
Want eer de grond
Des werelts stont,
Of eer ghy waert in wesen,
Heeft God u beyden
Door zijn voorsienicheyden
Wtgelesen.

Wt soo veel duysent zielen,
Gelijck hy sach, als daer toekomd’ waren
Want eer u sinnen vielen
Besloot de Heer u beyden te vergaren.
En nu ghy t’saem
Inden lichaem
Den ander zijt verschenen,
Heeft God almachtigh
U herten seer eendrachtigh
Gaen vereenen.

Recht als hy Adam dede;
Die hy toebrocht zyn uytgenomen Yve,
Soo doet den Vorst der Vrede
Nu huyden oock met u, waerde gelieve!
Die dese Staat
Met God aengaat
En vollight zijn gebieden,
Ghy mooght in eeren
Nu wassen en vermeeren,
Jonge Lieden.

’t Sijn geen Lycurgus Wetten,
Die Haydens woest tot huwen plegh te dringhen,
Noch geen menschen insetten,
Vol beusel-marckt van sotte vreemde dinghen,
Maer ’t is ’t gebodt
Van onsen Godt
En Heere alder Heeren:
Om dat wy souwen
De gayle sonden schouwen
En afweeren.

Veel beter ist te trouwen
Dan door Wellust onkuyschelijck te branden,
Doch die hem kan onthouwen
Is d’Eenichheyt geen sonden noch geen schanden.
Die suyver leeft
En niet en sneeft,
Die zijn in bey de prysen:
Dan sulcke menschen,
Die zijn hier wel te wenschen,
Niet te wysen.

Doch onder alle staten
Hoe grootsch, hoe hoock, hoe heerlijck datse schynen,
Is geen soo uytermaten
Als d’Echten-stant in ’s werelds ront te vynen.
Geluckich dan
Is Wijf en Man
Door ’t Huwelijck besloten;
Daer sy met sinnen
En Goddelijcke minnen
Wert genoten.

De God die ’t eerst wonder
In Canaan deed’, moet stadich met u wand’ren.
Die druck u Tweedracht onder
En doet in Wijn u Water droef verand’ren.
Bruydegom Heer
Vrou Bruyt vol eer,
God laet u t’samen leven
In so veel vreughden
Als hy een mensch vol deughden
Hier kan geven.