Bredero/Granida schoon
AMOUREUS-LIEDEKEN.
Op de Wijse: O Schepper fier, hoe lustich ist om wesen, &c.
Granida schoon,
Oorspronck van myn quellagie
Zyt ghy, suyver imagie,
Mijn Coninginne soet.
Een slecht persoon
Verwacht van u de gagie
Dus u Slaaf en pagie
Te meer u minnen moet.
Toecomend’ lief doet my verblijen
Dese druck of duldich lijen:
Want ick u voorwaer
Nu kies en laat een aar.
Den lastige last,
Van mijn versotte sinnen
Willich ick beginnen
Door hoop te dragen wel,
Vertrou oock vast
Op het aantstaand verwinnen,
Hoe wel ick binnen
Dien tijt clagen sel,
Die Fortuyn sal ick verwachten
En door deughd naer u te trachten.
Met een reyn gedult
Sal’t wel worden vervult.
Geen druck hoe groot
Sal my van u Liefd’ trecken,
Dat seg ick sonder gecken
In myn begonnen min:
Of siet de doodt
Sal myn begeerten decken.
Ay wilt toch verwecken
Lust in verwonnen sin,
Siet naa t’aanschijn nat van traanen,
Die u tot de min vermaanen,
Rou en onbeschaamt,
Gelijck u recht betaamt.
Meer lofs voorwaer
Sal u dienaer geven
Als een Prins verheeven
Van Hooch beroemden stam,
Wiens minne maar
Tot boellen is gedreven,
Schijnen heel te streeven
Doch met verbloemde vlam:
Dus Princes wilt wijss’lijck kiesen,
Wilt het goed om liefd verliesen,
t’Goet baart veel onrust,
En Liefde baart veel lust.
Daar is verscheel
Soo veel int overgeven
So ghy bent genegen
Tot het bescheyden recht,
Siet Princes eel
Op t’onderscheyd te deegen,
Datter is ghelegen
Tusschen ons beyden, segt:
Al syt ghy slecht, ick sal u beminne,
U Liefd oprecht vernoecht u sinne,
Die ghy toont en draacht,
Het Heerschen my mishaacht.
Princes gentiel,
Soo dit eens mocht geschieden,
Maar myn slecht eerbieden
Is van te cleene macht.
Och mocht myn Ziel
Verhuysen, Granide,
Diet’ tuycht te dieden
Dat tot vereenen tracht.
Inwendich ons Zielen t’saamen
Syn gewassen, die Lichaamen
Syn geworden een,
Seer qualijck om te scheen.