Bredero/Klinck-Dicht, aende Kijckers
KLINCK-DICHT, AENDE KIJCKERS.
Hier ziet ghy afghebeeldt de bootsjes vande Minne,
De grillicheytjes van het dartel Venus kindt,
Dat poeselachtich wicht! dat moeder-naackt en blindt
De grootste zielen kan vermeestren en verwinnen.
Dit kleyne guytjen deed den Monster-temmer spinnen
Het rocken van een vrouw, die hy verwijft bemindt;
’t Schijnt buyten ons gheloof, nochtans die ’t wel versint,
Een yglijcke schepsel heeft dit boefjen in zijn sinnen.
Daer zit dat bengheltjes en bakert ons vernuft,
En ’t rolt en solt de mensch zo wildt, zo woest, zo wuft,
Tot dat hy solleboldt in hondert duysent partjens.
Ghy oud grynzers grijs, die dit al slinx beziet,
Dit beelde-boeckjen is voor nortsche suffers niet:
Maer ’t is alleen ghemaackt voor zoete lieve hartjens.
Voor Othonis Vaeni Emblemata (a°. 1618)