Bredero/Klinck-vaers

KLINCK-VAERS.

Sy, die Aurora plach in Verruw te ghelijcken,
Wanneer sy ’s morghens steech uyt ’t logge’ en ’t vochtich bedt
Van haren Tithon oudt, dienst Sieltjen is nu net
Een Aartsche voor-beeld en een glans der Hemel-rijcken.

Onder dit Marmer leydt de Grieksche Eer besloten,
Hoe wel dat Griecken-landt mach roemen vry met reen,
De Nijdt en spijt ten trots, van een suyv’re Heleen
Die om haer Deucht een Doodt vol glory heeft ghenoten.

Den Hemel gaf haar wel Schoonheyt en suyverheyt;
Maar was haar voort van hem een Wijs-man toegeleydt,
So waar sy gants volmaeckt in haar geluck gebleven:

Zo had den Dollen bloedt, met beestich onverstant,
Jeloers en vol wan-hoops, haar niet met eygen handt
Onrechtelijck gebracht, tot sijner scha, van ’t leven