Couperus/De dochter van Blauwbaard

De dochter van Blauwbaard

Auteur Louis Couperus
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering 1915
Bron Laurens Janszoon Coster Project
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over De dochter van Blauwbaard op Wikipedia

De dochter van Blauwbaard

bewerken

Zij heette Fatma en woonde op een harer buitenverblijven, in de omstreken van Bagdad. Zij was Blauwbaard's dochter uit zijn eerste huwelijk en zij was een wonderschone vrouw; om haar maneblank gelaat golfde heur blauwe haar als een mantel over hare tengere schouders heen ...

Het is niet algemeen bekend, dat Blauwbaard een dochter had. Men meent algemeen, dat hij, kinderloos, verslagen door de broeders zijner laatste, ik meen negende, vrouw, die al zijn schatten geërfd zoû hebben. Indien men, zo als ik, de geheime archieven der Sproke heeft doorzocht, zoû men, zonder héel veel moeite, vinden dat Blauwbaard, met gekloofde schedel, stierf in de armen zijner dochter en háar alle zijne bezittingen na liet.

De jonge weze, de betoverende Fatma, had haar vader zeer lief gehad, zo als hij haar lief gehad had, hoewel zij zich nooit had kunnen verenigen met de wijze, waarop hij zich bevrijdde van zijne vele ongehoorzame vrouwen. Zij vond deze wijze nièt mild, nièt edelaardig en eentonig van psychologie. Zij begreep héel wel, dat telkens hare nieuwe stiefmoeder had moeten bezwijken voor de verleiding harer nieuwsgierigheid. Zij vergoêlijkte niet haar vaders handelwijze en beschouwde die ook engigszins als een niet te verontschuldigen uiting van sadisme.

De azuur gelokte Fatma, als jonge weze, bleef eenzaam tussen hare ontelbare rijkdommen en al hare dienaren en slaven, die als met een vorstelijke hofstoet haar omringden. De aanzienlijke families te Bagdad, aan het hof van de Khâlief, spraken véel over de jonge, rijke, blauwharige, maar, trots hare onmetelijke schatten, begeerde er géen haar tot bruid voor een zoon of neef. Hare lokken wekten te veel herinnering op aan de verschrikkelijke dingen. Zodat de schone Fatma alleen bleef, op hare onyxen terrassen, die tussen dadelbos en rozetuinen neêr traden naar hare kristalklaar spiegelende vijvers ... En zij dwaalde, eenzaam ook, terug tussen de onyxen zuilen der galerijen naar haar zomerpaleis, dat, met gouden en zilveren tichels geplaveid, ook met gouden en zilveren dakpannen was overdekt.

Tot zij de eenzaamheid niet meer harden kon en in maargdelijke liefde ontvlamde voor de opzichter harer hoveniers. Hij was een zéer knappe jongen, die van buiten kwam en het rustieke van zijn bedrijf gaf hem in Fatma's een weinig van oververfijning vermoeide ogen een onwederstaanbare bekoring. Zodat zij hem huwde, zonder zich te storen aan wat men van haar zeggen zoû in de aanzienlijke Bagdadse families of aan het Hof van de Khâlief.

Fatma scheen zeer gelukkig. Zij vertoonde zich met haar gemaal in alle statie en kostelijke bevalligheid te stad en te land, in tapijt-versierde gondels op de vijvers, in kussens-volle draagstoelen in de straten, met een stoet van slaven in de bâzars en zelfs op de feesten aan het Hof, waar zij om hare rang en rijkdom toegang had. Zij vormde met haar beminde Emin een betoverend schoon paar: hij, fors en jong, en glorifiërende in zijn nieuwe rijkdom - het type `parvenu' bestond toen helemaal nog niet -, zij, schitterende van liefde en onschatbare juwelen, die flonkerden aan haar gazen tulband en de zoom harer mantels bezwaarden, terwijl hare azuren lokken met wondergrote parelen waren doorweven. En de aanzienllijke Bagdadse families betreurden reeds geen moeite te hebben gedaan Blauwbaards dochter te hebben gewonnen voor zoon of neef ...

Plotseling verspreidde zich het gerucht, dat Emin gestorven was ... De vorige dag nog hadden alle Bagdadders hem gezien, in de Moskee, en zie, daar vernam men, dat ... hij gestorven was! Een huivering ging door de stad maar er was voor de Groot-Vizier en Opperofficier van Justitie toch geen aanleiding zich te bemoeien met de zaak, nu het zeer geloofwaardige gerucht rond ging, dat Emin, op die warme dag, te veel watermeloen had gegeten en na een hevige koliek was bezweken.

Vreemd zag men echter te Bagdad op, toen men er na drie maanden vernam, dat de jonge, azuurlokkige weduwe hertrouwen ging en wel met de luitenant van harer eigene lijfwacht. Tussen zo vele staffieren, dienaren en onderhorigen scheen Fatma te ruime keuze te hebben, om zich nog te bemoeien met de zonen en neven der aanzienlijke families van Bagdad. Het huwelijk had met een toverige statie plaats en de nieuwe gemaal van Fatma glorifieerde, als Emin gedaan had, nu hij van zo nederige rang zich plotseling verheven zag tot die van de gemaal zijner toverschone, toverrijke meesteres.

Maar de jonge luitenant - Fatma had hem tot generaal verheven harer lijfwacht - stierf plotseling; het heette, aan een val van zijn paard. Het was een onduidelijk bericht; was de jonge luitenant-generaal of was het paard gevallen? Daarbij ... had niemand de jonge luitenant-generaal van Fatma's lijfwacht nòch gezien op een paard, nòch zien vallen ... ja niemand had hem de dag van zijn dood gezien en een hevige emotie verspreidde zich door de Bagdadse families en aan het Hof van de Khâlief, omdat men maar al te goed zich heugde, dat Fatma blauw gelokt was als haar vader eenmaal blauw gebaard geweest.

De treurende weduwe Fatma, in hare zwarte rouwsluiers, bezaaid met zwarte diamanten, geleek wel een Koningin der Nacht, vooral omdat hare blauwe haren dóor de rouwsluiers met zo suggestieve nachttint door schemerden, dat zij zonder iets aan zich te grimeren had kunnen optreden in Mozarts Zauberflöte. Zij zong echter niet zo zware en moeilijke coloratuur en vergenoegde zich liever met een derde gemaal te nemen: ditmaal, eenvoudig-weg, een der dragers van hare palankijn. Dat de jonge Ali een pracht van een kerel was, die er nu, als derde gemaal, in zijn damasten samaar uit zag als een jonge sultan, kon niet betwijfeld worden, maar waaraan wèl werd getwijfeld, tussen de aanzienlijke Bagdadse families aan het Hof van de Khâlief, dat was of hij, na drie maanden huwelijkslevens, wel zijn natuurlijke dood was gestorven ... Hoe, zulk een krachtige, mooie, gezonde kerel, als Fatma's palankijndrager-echtgenoot, zoû, natuurlijkweg - het heette na malaria - gestorven zijn en rustiglijk begraven, zonder meer! Hoofden knikkebolden tegen elkaâr, ogen vertrokken van afgrijzen, monden van heimelijke suppozities en de Groot-Vizier met de Opperofficier van Justitie beraadslaagden of zij zich niet bemoeien zouden met de kwestie-Fatma; met dat na drie maanden huwelijks sterven en verdwijnen van de ene gemaal na de andere!

Zij beraadslaagden echter zo lang, dat Fatma huwde voor de vierde, vijfde, en zesde male. De vierde maal was het met een Perziesch koopman uit Teheran, wie een lang leven uit de lijnen zijner hand voorspeld was; de vijfde maal met een der roeiers harer lustgondels; de zesde maal met een eenvoudige slaaf, die werkte in Fatma's smaragdenmijn. Telkens, na drie maanden, stierven de rampzalige echtgenoten. En liep de treurende weduwe door Bagdad rond als de Koningin der Nacht ...

Toen scheen de maatstaf vol. Groot-Vizier èn Opperofficier van Justitie verschenen voor Fatma's lustverblijf, maar het scheen, dat zij naar een ànder verblijf verhuisd was. Want zij had er meerdere: dat met de onyxen terrassen en dan dat met de parelmoêren balzaal en dan dat met de chryzolieten torens, om niet óok nog te vermelden dat met de agathen badkamer, dat met de kwikzilverfonteinen en dat met de geheime boekerijen, vol occulte wetenschap ... Zodat Groot-Vizier en Opperofficier van Justitie na van het ene lustverblijf naar het andere te zijn gesjouwd, en overal bot te hebben gevangen, eindelijk Fatma thuis vond in haar lustverblijf der wetenschap ...

Zij ontving hen een weinig verstoord. Zij was nièt als Koningin der Nacht; de schone azuurlokkige weduwe van zes mannen scheen meer een peri uit het Paradijs, in hare transparante, witte sluiers, maar dan ook een ietwat verstoorde peri ...

`Wat wenst gij?' vroeg zij hoog.

`Te weten de oorzaak van de dood van uw zesde gemaal?'

`Begint gij eerst,' vroeg Fatma; `uw onderzoek bij mijn zèsde gemaal?'

`Wij zullen òp klimmen tot uw eerste!' dreigden de grootwaardigheidsbeklederen.

`Ik daalde liever neêr naar mijn laatste,' zeide Fatma; `en heb u alleen dit te zeggen: dat ik u niet veel te zeggen heb. Mijn laatste gemaal is gestorven ... aan een anderendaagse koorts ...'

De hoge heren wilden nijdig antwoorden, maar op dit ogenblik verscheen, plotseling, de smaragd-mijnwerker, zesde gemaal van Fatma, in levende lijve. Hij zag er gezond stevig en beminnelijk uit en onder zijn arm droeg hij een paar folianten.

`Wat is dàt??' riepen de hoge heren.

Fatma haalde de tengere schouders op.

`Dat is niet anders,' verwaardigde Fatma te verklaren; `dan dat de beste jongen nièt dood is. Hij is alleen maar wat dom, en daarom bracht ik hem, om hem meer kleur in zijn conversatie te geven, in dit lustverblijf der Geheime Boekerijen, opdat hij op zijn gemak wat lezen kan ...'

`Maar,' ging de Groot-Vizier plots een licht op; `uw andere vijf mannen dan, o blauwbaardige, ik meen blauwlokkige Fatma??'

Fatma haalde wederom die altijd tengere schouders op.

`Leven,' bekende zij: `als deze smaragd-mijnwerker-echtgenoot leeft. Ik sequestreerde echter mijn gondelroeier-gemaal in mijn lustverblijf der kwikzilverfonteinen om hem te leren wat vlugger te zijn in zijn bedrijf van gondelier-echtgenoot, want hij talmde mij vaak te lang het huwelijksbootje te roeien op de vijvers der liefde en kwikzilver, in kleine dozis toe gediend, jaagt het bloed door de aderen; mijn Perzisch koopman leeft nog altijd zijn leven, dat lang zal zijn, voort, maar in mijn villa met de agathen badkamer, want hij riekte soms kwalijk naar zijne kamelen; mijne palankijndrager-echtvriend sloot ik op in mijn chryzilieten toren, omdat hij gekheid maakte, de aterling, met mijne dienstvrouwen en ik hem voor mij alléen wild behouden. Dan heb je nog mijn generaal-luitenant; nu heren, daar dans ik iedere nacht mede in mijn parelmoêren balzaal; hij walst heerlijk en het is nu eenmaal niet gevoegelijk, dat zulk intiem genot wordt afgesponnen ten aanschouwe van allen en iedereen; de lieve kerel wacht dus rustig in de parelmoêren balzaal, tot ik die ontsluit ... En eigenlijk ach, weet ge, is mijn eerste jongen me het liefst; u weet wel, mijn hovenier en heus, die leeft óok nog, en niet verder toeft hij van de onyxen terrassen dan ik nodig heb om hem te bereiken ieder ogenblik, dat ik naar hem verlang ... Gij ziet mij heel vreemd aan, hoge heren, maar het is niet anders. Kijk, ik ben Blauwbaards dochter, en ik aard naar hem, in ziel en lok. Hij had behoefte aan vele vrouwen, ik heb behoefte aan vele mannen. Hij doodde echter zijne vrouwen, onder het voorwendsel, dat zij ongehoorzaam hem waren; ik doodde nimmer mijne gemalen: ik sloot ze liever òp, om hen te beschaven en meesteres over hen te zijn. Zo ik hysteriesch ben, ben ik daarbij ook zeer feministiesch; in alle opzichten ben ik vroùw. Wat wenst ge nog meer te weten??'

En de fiere Fatma stond hoog opgericht tegen over de beide dignitarissen van de Khâlief. Maar deze riepen op het onverwachtst hunnen trawanten en bevalen:

`Sleept deze slecht vrouw mede, voor de divan van de Opperbeheerser!'

Ze gebeurde het. Fatma, Blauwbaards dochter, werd door alle straten en over alle pleinen van Bagdad gesleept tot voor de divan des Khâliefen, die haar veroordeelde het azuurlokkigen hoofd op het blok te leggen.

`Het is vreemd,' dacht Fatma, terwijl zij in de hander der beulen werd overgeleverd. `Mijn vader vermoordde zijne vrouwen, en men laakte hem zéer daarom: ikzelve had bezwaar tegen zijn handelswijze ... Ik, zijne dochter, vermoordde nooit mijne mannen: ik verzorgde ze liefdevol, kweekte ze op, beschaafde hen en ontwikkelde hunnen kwaliteiten, het is waar op enigszins beslotene wijze, in onyxen hoven, chryzolieten torens, parelmoêren balzalen en wat dies meer zij ... en ook déze opvatting van het huwelijk, hoe overdacht zij ook is, vindt men niet goed ...'

`Het is vreemd,' spon Fatma's gedachte voort; `maar ik geloof, ik weet bijna zeker, dat het nièt mogelijk is de publieke opinie in zake van liefde en huwelijk gunstig voor zich te stemmen ... als men een blauwe baard of azuren lokken heeft ...'

En even weemoedig om deze onwederlegbare filozofie, boog zij het blauw omgolfde hoofd op het blok ...

Poogde nog éven het probleem op te lossen ...

Maar slaagde niet, want in een stroom van purper vloten uit haar gekliefde hals hare laaste ideeën weg ...

En lag het azuur gelokte hoofd van Blauwbaards dochter in bloed over de vloer van het gerechtshof ...

Waarna de zes mannen erfden.


Het Vaderland, 30-10-1915