Da Costa/Aan Israels verstrooiden
AAN ISRAELS VERSTROOIDEN.
(TOEËIGENING VAN HET WERK: „ISRAEL EN DE VOLKEN.”)
Wien biede ik ze aan, dees bladen vol geschreven
van smart en smaad, en wederwaardigheên,
onpeilbaar diep, toch wonderhoog verheven? —
Wien buiten u, mijn volk, mijn vleesch en been?
Ja, Israël! aan u, Gods eerstgekende,
sints, toonbeeld van Zijn toorn, van land tot land,
by ’t schetsen van wiens lange, lange ellende,
mijn broedren! schier verstijfd waar’ deze hand,
bezemen ’t oog, dat onze ban aanstaarde,
bezweken ’t hart, dat de oorzaak overdacht,
stond over u, verstotenen der aarde,
niet nog een woord der toekomst uitgebracht:
„zy zullen zien, Wiens wet, Wiens hart zy braken, —
(verbreken doet Hy nimmer Zijn verbond!)
„en kussen zullen ze eens, Wien zy doorstaken!”
Genade komt ons tegen uit de wond.