KERSTZANGEN.
III.
LOFZEGGING.
[Stem: Psalm LXXXIX.]

Wy loven U, o God! o Vader! Gy, wiens schoot
den Raad des Vreêverbonds van eeuwigheid besloot!
Gy geeft Uw eigen Zoon, ten Vorst en Eerstgeboren
van ’t volk, door smaad en kruis, tot zaligheid verkoren!
Op dat aan ’s hemels lof ’t gebed der Kerk zich huwe:
het koninkrijk, de kracht, de heerlijkheid, is uwe!

Ook Uwe, o eeuwig Woord, Zijn uitgedrukte Beeld!
Verlosser, Schepper, Heer! en God uit God geteeld!
Ja, Uwe is ’t Koninkrijk, Gy Bouwheer-zelf des huises!
uw Kracht verheerlijkt zich in ’t smaadlijk zwak’des kruises!
en ’s Vaders Heerlijkheid, uit U gestraald, U eigen,
doet voor Uw Bethlehem zich alle heemlen neigen!

U mede aanbidden wy, der Kerke ontzichtbaar Hoofd,
Gy Zalver van dien Heer, door wien Gy wordt beloofd!
’t Is in Uw nederkomst, dat ons de Godheid nadert!
Het Koninkrijk des Zoons wordt door Uw wil vergaderd!
Gy zijt des Vaders Kracht, o Geest en Bron des levens!
en beider Heerlijkheid woont in Uw volheid tevens!

Wy loven U, o Heer! en God des heilverbonds!
o Vader van genade, o Koning God met ons!
o Trooster vol van liefde! o trouwe God der vaadren,
die ook de kinderen vergunt tot U te naadren!
U, Vader, Zoon, en Geest, God, drie en Één te zamen,
zij ’t rijk, de kracht en de eer, tot in geslachten, amen.