II. MAURITS.
                                                   Esse quam videri.

Hy, die by ’s Vaders deugd en manlijk gehechtheid
   aan ’t Godgevallig pleit voor Neêrland aangegaan,
Achilles leeuwenmoed en mannelijke oprechtheid,
   en Cesars vorstenziel ten toon spreidde in zijn daân,
Prins Maurits leeft in ’t hart des echten Nederlanders,
   hy leeft in ieder hart, dat van Gods invloed blaakt:
niet als de held alleen, die aan zijn oorlogstanders
   met heel Europes lof de zege dienstbaar maakt,
maar als de Staatsman meê, die straffen wist, waar ’t hoorde,
   en met een brekend hart, maar met een vaste hand,
(hoe zwaar hem ’t pleit ook viel) de slang van oproer smoorde,
   die naar de hartaâr stak van ’t dierbaar Vaderland!
Eer Hem, voor wien de Dwang zijn ijzren nek moet krommen.
   wanneer zijn forsche vuist den oorlogsbliksem klemt!
Eer Hem, die ’t wangeluid der Staatszucht doet verstommen,
   en ’t dreef verdeelde Land tot zijn behoudnis stemt!
Eer hem, die, altijd kalm wanneer de golven woelen
   en ’t slingrend schip van Staat naby is aan ’t vergaan,
het dwaalgesternte niet van ’t wufte volksgevoelen,
   maar ’t spoor alleen vertrouwt, dat Plicht hem in deed slaan!
Eer hem, die, waar hy wenkt, zijn vijanden doet zwichten,
   maar die geen vijand kent, dan wie den Staat beroert,
en in het hart te vree met Orde en Recht te stichten,
   door voorspoed nooit verblind, door heerschzucht nooit vervoerd;
meer dan de diadeem, aan Willems bloed verschuldigd,
   de lauweren bemint, die hem zijn degen won,
en, in der braven ziel alleen als Vorst gehuldigd,
   als Dienaar sterft van ’t Land, waarop hy heerschen kon!