Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage/Jaargang 250/Nummer 163/Het Kubisme in den Haagsche-Kunstkring

Het Kubisme in den Haagsche-Kunstkring
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 14 juli 1920
Titel Kunst en Wetenschap. Het Kubisme in den Haagsche-Kunstkring.
Krant Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage
Jg, nr 250, 163
Editie, pg [Dag], tweede blad, [2]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Het Kubisme in den Haagsche-Kunstkring.

      „La Section d’Or” noemen zich de kunstenaars van verschillenden landaard, die meest te Parijs werken en thans werk tentoonstellen in de zalen van den Haagsche-Kunstkring. Kubisten en neo-kubisten zijn zij, en een van hen, onze landgenoot Theo van Doesburg, heeft bij de opening der expositie in een korte causerie verteld, welk doel zij nastreven.
      Hun collectief, op internationalen grondslag gevestigd, streven is gericht op het weergeven van de harmonie der kleuren in de natuur, zonder echter de natuur te imiteeren. Aldus meenen wij het niet altijd even helder betoog van den inleider te mogen samenvatten.
      De kubisten zijn — de aanschouwing van hun werk leerde het ons — nog niet geheel los van de vormen der natuur, welke vormen men in hun werk terugvindt, doch op ónnatuurlijke wijze verdeeld en gegroepeerd, in verband met de indrukken, die de kunstenaar van het aanschouwde behouden en in zijn geest verwerkt heeft. Hier is dus het streven der impressionisten in individualistischen zin doorgetrokken. Voor den aanschouwer gaat hier uiteraard het contact met de werkelijkheid grootendeels verloren; voor hem zijn er in hoofdzaak ’t lijnenspel en de kleurverhouding, die uit des kunstenaars persoonlijke visie of herinnering van het geziene of doorleefde is geresulteerd.
      Hetgeen de neo-kubisten willen, is de consekwentie hiervan. Bij hen is geen ander verband met de natuur dan de harmonie van kleurvlakken, de oplossing van kleurtegenstellingen binnen geometrische figuren van aesthetische verhouding. Feitelijk is hier dus één element uit de goede schilderkunst van alle eeuwen en uit alle landen — nl. de compositie, in vlakverdeeling en kleurverhouding — tot afzonderlijke kunst verheven. Vandaar waarschijnlijk, dat deze kunst op ons en anderen een indruk van kinderlijkheid, ja van armoede, maakt. Al wat deze modernen geven, of althans trachten te geven, dat gaven alle waarachtige schilders te allen tijde, maar zij gaven het als het ware ónopzettelijk, als een natuurlijke voorwaarde voor alle schoonheid, en zij gaven nog zoo oneindig veel méér: liet licht, de stofuitdrukking, het sentiment, ja, wat niet al! Denk eens aan den goddelijken rijkdom van een Rembrandt, een Frans Hals, een Jacob Maris, een Anton Mauve... om nu nog maar heel enkele namen te noemen van de vele, die ons te binnen schieten van hen, wier werk ons vertrouwd is! En aanschouw dan de gekleurde rechthoekjes van een Mondriaan, een van Doesburg, hier geëxposeerd als ’t hoogste op (neo-) kubistisch gebied! Wie durft hier, eerlijk oordeelend, van vooruitgang spreken?
      De consekwentie van deze moderne, en toch eigenlijk oer-oude schilderwijze dunkt ons de vlak- en ruimteversiering, de zuiver-decoratieve kunst, waartoe zij, via de vrije schilderkunst merkwaardigerwijze terugkeert: het zuivere lijn- en kleurornament, vrij van realistische tendenzen, zich aansluitende bij buiten- en binnen-architectuur, ter versiering van gevel, vloer, wand, zoldering, meubelstuk enz. Meer dan één, werkelijk mooi gekleurd, kubistisch „schilderij” leek ons eenvoudig ’t ontwerp voor een vloer- of wand- of tafelkleed, voor muurbeschildering, gekleurd raam o. i. d. Merkwaardig zijn in dit opzicht de binnenhuis-ontwerpen van Huszar; ze lijken ons de praktische toepassing van het (neo-) kubisme, de consekwentie van deze, in haar ontwikkeling nog op twee gedachten hinkende, kunstrichting, maar dan ook niets anders dan zuivere decoratieve kunst (met den klemtoon op de zuiverheid). Niets nieuws dus, al opent dit streven schoone nieuwe mogelijkheden op dit al-oude gebied. Zoodra de jonge kunstenaars, die zich nu nog niet geheel kunnen losmaken van de oude schildertraditie, waarmee zij heeten te breken, tot de erkenning zijn gekomen van hun ware wezen, mag van hen veel goeds, moois en belangrijks op ’t gebied der decoratieve kunst verwacht worden. Dit is een verblijdend vooruitzicht: het vooruitzicht van algemeene levensverrijking door opvoering van de schoonheid onzer dagelijksche omgeving, die nu nog vaak zooveel foei-leelijks te zien geeft.
      In dit licht beschouwd, lijkt ons deze tentoonstelling werkelijk interessant en leerrijk. Wie belang stelt in het streven van jonge naar zuiverheid en oorspronkelijkheid zoekende kunstenaars, verzuime niet, deze expositie te bezichtigen; — al dient hij erop voorbereid te zijn, naast doeken met mooie kwaliteiten er andere te zien, waarin het heel moeilijk is iets van werkelijke schoonheid te waardeeren. Maar — nietwaar? — ook het streven is schoon, althans belangwekkend.

Overige vindplaatsen bewerken

  • Anoniem (14 juli 1920) ‘Het Kubisme in den Haagsche-Kunstkring’, Haagsche Courant, eerste blad, [p. 2].