De Avondpost/Nummer 9158/Meditaties aan de grenzen

Meditaties aan de grenzen [2]
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum Zaterdag 20 maart 1915
Titel Meditaties aan de grenzen. II. De oorlog in verband met de menschelijke natuur
Krant De Avondpost
Jg, nr ?, 9158
Editie, pg Ochtend-editie, A 1
Opmerkingen Vervolg op Meditaties aan de grenzen [1]
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

Meditaties aan de grenzen

door

Theo van Doesburg.

II.

De oorlog in verband met de menschelijke natuur.

      Wij onderscheiden in de menschelijke natuur feitelijk twee naturen: de superieure en de inferieure natuur. De superieure natuur is het, die de Venus van Milo voortbracht, die de groote kunstwerken van architectuur, beeldhouw- en schilderkunst schiep. Ook bracht de superieure natuur de gedachte voort aan een boven-mensch, en het is deze natuur, die zich uitte in de loeiende en galmende geluiden in de negende symphonie van van Beethoven. En niet alleen dàt, maar het is ook de superieure natuur, die de gedachte voortbracht aan eene harmonische broederschap aller menschen: aan een bond der volkeren en aan ’n voortdurende wereldvrede.
      Het is de inferieure natuur, die de verdrukking geschapen heeft. Uit dezelfde natuur kwam de doorslag voort van Kaïn op zijn broeder Abel En in de twintigste eeuw bouwt deze natuur ’n 42 cm. geschut. Van den slag van Kaïn (denken wij ons dezen slag een oogenblik historisch en niet zooals hij werkelijk bedoeld is symbolisch) tot het meest vernielende geschut voltrekt zich de evolutie van de inferieure natuur.
      Deze „twee naturen” vormen te zamen het leven en tegelijkertijd het probleem van het menschelijk en maatschappelijk leven. De evolutie van ons leven, maatschappelijk en individueel, beweegt zich binnen de grenzen van deze „twee naturen”. De groote moeilijkheid der oplossing van het levensprobleem bestaat in het feit dat zoowel de superieure als de inferieure natuur zich evolueerde. Was het zóó, dat de superieure natuur zich alleen ontwikkelde (de idealisten zullen het misschien gedacht hebben) dan was de opgaaf van ons leven niet zoo ingewikkeld. De inferieure natuur zou steeds meer en meer inkrimpen en verzwakken. Maar daar is geen sprake van. Ook de inferieure natuur ontwikkelde zich door de eeuwen heen en ik geloof zelfs dat deze natuur zich sneller en sterker ontwikkeld heeft dan de superieure. Dit is ’n bankroet voor het religieuze besef des menschen. Dit religieuze besef bestond voornamelijk in het vertrouwen dat het superieure ten slotte het inferieure in de menschelijke natuur zou overwinnen.
      Wij zien het dus wel, het is het oude besef van de Perzen, een besef dat zich óver en dóór het Christendom heen tot ons voortplantte. Feitelijk komen alle godsdiensten hier op neer en gelooven is eindelijk vertrouwen, dat de superieure natuur het zal winnen van de inferieure. Dat zijn nu de gelijkenissen en al wat onder godsdienst verstaan wordt: èn de verlossing, èn het kruis, èn het stillen van den storm, dàt is alles het geloof in de overwinning van onze supra-natuur.
      Maar nu ik. Ik zeg nu: Zij die zich de verlossing van de inferieure natuur, zij die zich de victorie van de superieure natuur voorstellen op boven-natuurlijke wijze, door ritus, door gebed, den engel enz. zij dwalen. En niet alleen dwalen zij, maar zij doen de inferieure natuur toenemen; omdat, zoodra er met bewustzijn gewerkt wordt aan den innerlijken aard des menschen, er ’n oogenblik komt van onbewegelijkheid. In inferieure natuur — ge moogt haar ’n anderen naam geven zoo gij wilt — heeft juist dezen stilstand, deze onttrekking aan het werkelijke leven noodig om zich te ontwikkelen en zich uit te zetten.
      Want: niet in den hemel zit de verlosser des menschen; maar in uw eigen hersenen. Niet in de aarde zit de verderver des menschen maar in uw eigen borst zit hij. — Weet ge nu wat Is karioth en Kristus beteekenen? Het zijn de twee tegenstrijdige naturen — de vernietigende (Is karioth) en de opbouwende (Kristus) — in de menschelijke ziel.
      Weet ge nu wat de Judaskus beduidt? Met den Judaskus is uitgedrukt hoe de twee uiterste naturen elkaar raken en zich met elkaar in verbinding stellen en leven pal naast elkaar.
      Maar deze 1) kus is veel meer, hij drukt het geheele leven uit en juist dan wanneer wij dezen kus niet begrijpen, verstaan wij het leven niet. Zóó is het.
      In de literatuur neemt de behandeling der menschelijke natuur ’n zeer groote plaats in. Er zijn ’n massa werken geschreven, waarin de hier boven besproken „naturen” afzonderlijk voorkomen. In de boeken welke ik hier bedoel komt voor „de held” de man die alleen het goede doet en „de schurk”, die alleen het kwade doet. De eerste moet ons ’n beeld geven van de superieure natuur, de tweede van de inferieure natuur des menschen. Hadden wij in die boeken te doen met het symboliseeren van begrippen — zooals in de religieuze werken en den bijbel — dan zouden wij door dergelijke boeken nog niet zoo erg misleid worden. Maar de schrijvers willen ons den mensch voorstellen òf als de belichaming der superieure natuur, òf als de incarnatie der inferieure natuur. De waarheid is, dat deze twee naturen niet gescheiden voorkomen. De mensch zooals hij werkelijk is — en hij is zooals hij zich door daden openbaart — heeft beide naturen in zich en zij leven naast elkaâr:
      Slechts in de laatste literatuur en voornamelijk in de boven-normale werken van Dostojefsky komen de twee naturen, welke den mensch vormen, vereenigd voor. Het besef dat deze twee naturen pal naast elkâar leven, en zij zich, zooals ik reeds hooger aantoonde tegelijkertijd ontwikkelen is voor de vorming der menschelijke natuur en de verhouding der onderlinge samenleving van het grootste gewicht.
      Het leven is vol voorbeelden die deze wel doorvoelde gedachten over het wezen der menschelijke natuur, staven.
      In de loopgraven leeft de felste haat naast de schoonste alles opofferende liefde. En dan moet gij de voorbeelden hooren uit de monden van hen, die in den oorlog geweest zijn: op ’n plein worden menschen, mannen, in de tegenwoordigheid hunner vrouwen opgesteld tegen een muur en ontkleed; daarna worden door soldaten de schaamdeelen der mannen afgesneden en voor de vrouwen geworpen. De vrouwen steken zich zelf en elkaar de oogen uit om niet te zien op welke gruwelijke wijze het beeld hunner liefde geschonden wordt.

      En dat alles gebeurt op dit oogenblik. In de twintigste eeuw. Ja, het is wreed, maar het is nog wreder te moeten denken in deze zwarte eeuw. Die dat waagt moet ontzettend veel licht hebben om door die dikke duisternis, welke de menschelijke natuur is, heen te kunnen zien. Het gebed van deze eeuw bestaat uit weinig woorden: Vergeef mij dat ik denk.

      1) In mijn boek „Het testament van den moordenaar” zijn eenige hoofdstukken aan deze kus gewijd. — Van D.

(Wordt vervolgd).      

Overige vindplaatsen

bewerken
  • Theo van Doesburg (27 maart 1915) ‘Meditaties aan de grenzen. Inleiding. II. De oorlog in verband met de menschelijke natuur’, Eenheid, [5e jaargang], nr. 251, z.p.