De Génestet/De engel bij het graf

Piëteit en aestetiek De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet

De engel bij het graf

Biblia
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay.

[ 249 ]

DE ENGEL BIJ HET GRAF

Wat zoekt gij den levende bij de dooden?
Hij is hier niet.
Luk. XXIV.
Gij zijt niet heengegaan, gij heilge hemelbode,
Wiens nieuwe vredegroet, bij Jozefs grafspelonk,
  Der Droefheid, weenend om haar Doode,
Weleer, in ’t morgenuur, verrassend tegenklonkl

Ik heb, op ’t groote Feest, in meer dan aardsche droomen,
(Al heeft mijn zinljk oog geen Engel ooit aanschouwd!)
  Ik óók, uw geestenstem, in gindschen hof, vernomen,
Daar eens een dierbaar stof aan de aarde werd betrouwd.

’k Stond, peinzend, bij een zerk; de Paaschzon wierp haar stralen
Op ’t plechtig duin; de zee ruischte, als een psalm, van veer;
  Maar ik dacht hoe we saam eens dweepten in de dalen,
    En vroeg aan ’t graf mijn doode weer ....

Toen, zachtkens, ook voor mij, klonk door de stille dreven
Die toon, waarbij het oog verwachtend opwaart ziet,
  Die englen-zegegroet, dat woord van eeuwig leven:
    „Vriend, die gij zoekt, die is hier niet!

„Niet hier! – die ging u voor naar goddelijker Eden
    Dan ’t lieflijk lustoord uwer jeugd
En waar de boezem klopt van reiner zaligheden,
Dan de eerste liefde op aard bij ’s levens lentevreugd t”

Ja, ’k ken u, Engel Gods, gedaald in Jozefs gaarde,
Gij boô der schoonste Hoop, die ons de borst doet slaan
De God van Christus zond u zeegnend hier op aarde,
En Christus’ geest leerde ons uw heilge stem verstaan.