De Génestet/Een aristokratisch tegenstander

[ 352 ]

LXXX.

EEN ARISTOKRATISCH TEGENSTANDER.

(Gefluisterd, doch afgeluisterd.)

„Al die vrijzinnigheid! ik had er immer tegen!....
't Is zoo bourgeois; ook mag ik zeggen, door Gods zegen,
  Vóór 'k op mijn ijdlen weg genadig werd gestuit,
Was toch reeds heel mijn hart DE Richting toegenegen ―
Die zag er zoo fatsoenlijk uit!”