De Génestet/Gemis
← Levenslied | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Errata → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
GEMIS.
Toen ik hem daaglijks sprak en zag –
Dat vriendlijk oog, dien milden lach –
Beminden wij elkander;
Toch hield ik, zoo verbeeldde ik mij,
Iets meer van menig ander;
Van jonger vrienden, dwaas en vrij,
Vol opgewonden jong gevoel,
Want hij was kalm en scheen wel koel....
Maar nu de vriend mij is ontvallen,
Nu voel ik ’t aan mijn lange smart,
Nu klaagt, nu weet mijn eenzaam hart:
Hem had ik ’t liefst van allen!
Dat vriendlijk oog, dien milden lach –
Beminden wij elkander;
Toch hield ik, zoo verbeeldde ik mij,
Iets meer van menig ander;
Van jonger vrienden, dwaas en vrij,
Vol opgewonden jong gevoel,
Want hij was kalm en scheen wel koel....
Maar nu de vriend mij is ontvallen,
Nu voel ik ’t aan mijn lange smart,
Nu klaagt, nu weet mijn eenzaam hart:
Hem had ik ’t liefst van allen!