De Génestet/In gelukkige dagen
← Dagelijksch brood | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Geduld → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
IN GELUKKIGE DAGEN
Zachte, frissche lentestralen,
Liefdegeur en liefdegloed
Stroomen door dees rijke dalen,
Stroomen in mijn blij gemoed.
Zegen heb ik mild ontvangen....
Nochtans – in mijn eenzaamheid –
Heb ik bij mijn blijdste zangen
Menig stillen traan geschreid.
Liefdegeur en liefdegloed
Stroomen door dees rijke dalen,
Stroomen in mijn blij gemoed.
Zegen heb ik mild ontvangen....
Nochtans – in mijn eenzaamheid –
Heb ik bij mijn blijdste zangen
Menig stillen traan geschreid.
Neen, in ’t groote rijk der smarte
Ben ik lang geen vreemdling meer;
[ 128 ]In mijn pas ontloken harte
Klinkt een stem reeds van weleer:
Waar ik van Gods gunst verhaalde,
Dacht ik: Hoe ’t mij wezen zou,
Als uw blik mijn lot bestraalde,
Moederliefde, moedertrouw!
Ben ik lang geen vreemdling meer;
[ 128 ]In mijn pas ontloken harte
Klinkt een stem reeds van weleer:
Waar ik van Gods gunst verhaalde,
Dacht ik: Hoe ’t mij wezen zou,
Als uw blik mijn lot bestraalde,
Moederliefde, moedertrouw!
Maar niet luide zal ik klagen,
Voor de:menschen – zeker niet.
Vriendlijk, als dees blijde dagen,
Klinkt voor elk mijn dankbaar lied.
Gij slechts – geesten van ’t verleden
Voert mijn diepe, stille klacht
Voor den Hoorder der gebeden,
In dees stillen lentenacht!
Voor de:menschen – zeker niet.
Vriendlijk, als dees blijde dagen,
Klinkt voor elk mijn dankbaar lied.
Gij slechts – geesten van ’t verleden
Voert mijn diepe, stille klacht
Voor den Hoorder der gebeden,
In dees stillen lentenacht!
1850.