De Génestet/Morgen bij de duinen
← Het oude huis | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Komen en gaan → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
MORGEN BIJ DE DUINEN.
Alles lacht, alles zingt,
Alles bloeit, alles blinkt
Hier zoo lieflijk als immer te voren:
In de dalen in rust,
Op de heuvlen is lust
Toch heeft alles zijn lichtglans verloren.
Alles bloeit, alles blinkt
Hier zoo lieflijk als immer te voren:
In de dalen in rust,
Op de heuvlen is lust
Toch heeft alles zijn lichtglans verloren.
Naar mijn duinen niet meer,
Met het hart van weleer,
’t Levenslustig hart zal ik staren:
Aan hun voet onder de aard,
Rust een stof, ons zoo waard,
Rust.... de vreugd van vervlogene jaren.
[ 219 ]Met het hart van weleer,
’t Levenslustig hart zal ik staren:
Aan hun voet onder de aard,
Rust een stof, ons zoo waard,
Rust.... de vreugd van vervlogene jaren.
Aan den voet van ons Duin,
Op wier blinkende kruin,
Vaak mijn lied van Gods zegen verhaalde,
Daar rust lieflijke, gij,
Die ons leven zoo blij
Als een lachende zonne bestraalde!
Op wier blinkende kruin,
Vaak mijn lied van Gods zegen verhaalde,
Daar rust lieflijke, gij,
Die ons leven zoo blij
Als een lachende zonne bestraalde!
Waart ge schoon, waart ge goed,
Blonk een minnend gemoed,
Uit die trouwe, die zusterlijke oogen,
Was uw lach vol genot
Ook geen danktoon voor God,
Die daar kinderlijk oprees ten hoogen?
Blonk een minnend gemoed,
Uit die trouwe, die zusterlijke oogen,
Was uw lach vol genot
Ook geen danktoon voor God,
Die daar kinderlijk oprees ten hoogen?
Heeft ons hart u bemind,
O gij hartelijk kind,
Zachte lievling van zuster en broeder;
Frissche jeugd, zonder smart,
Blijde reine van hart,
Liefste vrouw en verruklijke moeder!
O gij hartelijk kind,
Zachte lievling van zuster en broeder;
Frissche jeugd, zonder smart,
Blijde reine van hart,
Liefste vrouw en verruklijke moeder!
Als uw stemme, zoo schoon,
Klonk geen nachtegaalstoon
Immermeer langs de vredige heuvelen:
Wat gezang, wat gekout,
Als ge ’s middags in ’t woud,
Bij uw eerstling op ’t mos zat te keuvelen!
Klonk geen nachtegaalstoon
Immermeer langs de vredige heuvelen:
Wat gezang, wat gekout,
Als ge ’s middags in ’t woud,
Bij uw eerstling op ’t mos zat te keuvelen!
Waar gij traadt, kwam de vreê
En gezelligheid mee,
’t Was geluk, uw geluk maar te aanschouwen,
Want van ’t helder gezicht
Straalde leven en licht,
Vroolijke onschuld en dankbaar vertrouwen.
En gezelligheid mee,
’t Was geluk, uw geluk maar te aanschouwen,
Want van ’t helder gezicht
Straalde leven en licht,
Vroolijke onschuld en dankbaar vertrouwen.
Op uw zerk straalt de glans,
Van de lentezon thans,
Om uw graf ruischt de vroolijke morgen,
Alles fluistert een lied,
Alles leeft en geniet,
Alles lacht als een jeugd zonder zorgen....
[ 220 ]Van de lentezon thans,
Om uw graf ruischt de vroolijke morgen,
Alles fluistert een lied,
Alles leeft en geniet,
Alles lacht als een jeugd zonder zorgen....
Maar de glans uwer jeugd,
Die mijn ziel heeft verheugd,
Schijnt niet meer in de bloeiende gaarde,
En voor ’t kluisje uwer trouw,
Speelt een knaapje, in rouw –
Gij zijt treurig, o heerlijke aarde!
Die mijn ziel heeft verheugd,
Schijnt niet meer in de bloeiende gaarde,
En voor ’t kluisje uwer trouw,
Speelt een knaapje, in rouw –
Gij zijt treurig, o heerlijke aarde!
Bloemendaal 1857.