De Génestet/Ver van huis
← Onvergankelijk | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Uit de kindschheid → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
[ 287 ]
VER VAN HUIS.
(Ter gedachtenis vanC. d. A. v. d. H. † te Cannes, Februari 1860).
Ver van huis, in gindsche dreven,
Waar de lijder lichter zucht
En aan liefelijker lucht
Balsem vraagt voor ’t kwijnend leven;
Waar de kunst genezing spelt,
Doch alleen de schoot der aarde,
Der cypressen stille gaarde
Van „genezen kranken” meldt!
Waar de lijder lichter zucht
En aan liefelijker lucht
Balsem vraagt voor ’t kwijnend leven;
Waar de kunst genezing spelt,
Doch alleen de schoot der aarde,
Der cypressen stille gaarde
Van „genezen kranken” meldt!
Ver van huis, o jonge strijder,
Die bemind hebt en geloofd,
Legde ook gij nu ’t moede hoofd
Neder – een genezen ljder!
Neder – op uws Heeren woord,
Zijn genade en heil verwachtend,
Naar een schooner Land versmachtend,
Dan der wereld lieflijkst oord!
Die bemind hebt en geloofd,
Legde ook gij nu ’t moede hoofd
Neder – een genezen ljder!
Neder – op uws Heeren woord,
Zijn genade en heil verwachtend,
Naar een schooner Land versmachtend,
Dan der wereld lieflijkst oord!
Ver van huis.... Toch in die verte
Zijn uw vrienden in den geest
U wel vaak nabij geweest,
Met de liefde van hun harte,
Met den troost van hunne trouw,
Met de erinring van ’t verleden,
Met hun vurigste gebeden,
Met hun hoop, hun vrees, hun rouw!
Zijn uw vrienden in den geest
U wel vaak nabij geweest,
Met de liefde van hun harte,
Met den troost van hunne trouw,
Met de erinring van ’t verleden,
Met hun vurigste gebeden,
Met hun hoop, hun vrees, hun rouw!
Thans ook aan uw stervenssponde
Drukken we u nog eens de hand;
Bij uw graf in ’t verre land
Scharen wij ons mede in ’t ronde:
[ 288 ]En weemoedig, bij de baar,
Trilt de luit, die eens u boeide,
Toen ons beider jeugd nog bloeide,
Trilt der liefde teedre snaar.!
Drukken we u nog eens de hand;
Bij uw graf in ’t verre land
Scharen wij ons mede in ’t ronde:
[ 288 ]En weemoedig, bij de baar,
Trilt de luit, die eens u boeide,
Toen ons beider jeugd nog bloeide,
Trilt der liefde teedre snaar.!
Want slechts liefde was uw leven
En beminljk waart ge en goed,
Dwepend hoofd en vroom gemoed,
Van de wereld rein gebleven
Trouwe broeder, hartljk vrind,
Eedle ziel vol idealen,
Bloemen, zangen, tonen, stralen,
In de boosheid steeds een kind!
En beminljk waart ge en goed,
Dwepend hoofd en vroom gemoed,
Van de wereld rein gebleven
Trouwe broeder, hartljk vrind,
Eedle ziel vol idealen,
Bloemen, zangen, tonen, stralen,
In de boosheid steeds een kind!
Dies „bedroefd, maar nogtans blijde,”
Heffen we ook het weenend oog
Van uw groeve naar omhoog,
Gij, wiens hart zich ’t Hoogste wijdde!
O, mijn dierbre, rjze vrij,
Ver van huis, in vreemde streken,
Van uw graf het needrig teeken –
Gij zijt thuis! – dit weten wij.
Heffen we ook het weenend oog
Van uw groeve naar omhoog,
Gij, wiens hart zich ’t Hoogste wijdde!
O, mijn dierbre, rjze vrij,
Ver van huis, in vreemde streken,
Van uw graf het needrig teeken –
Gij zijt thuis! – dit weten wij.