De Gooi- en Eemlander/Jaargang 52/Nummer 19/Van IJ en Amstel

Van IJ en Amstel [48]
Auteur(s) Observator
Datum Dinsdag 23 januari 1923
Titel Van IJ en Amstel. LXVIII
Krant De Gooi- en Eemlander
Jg, nr 52, 19
Editie, pg [Dag], [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

VAN IJ EN AMSTEL.

LXVIII.

      V.-B.-bestuursplichten. – Ook dáár ruiken de ratten het spek. – Velen achten zich geroepen, slechts weinigen worden uitverkoren. – De drie verdienstelijke Israëlieten voor den neus gestooten. – Daar gaat een vrouw voorbij, mèt karakter. – Nog meer verbrokkeling? – Dada! – Duizend menschen bij den neus genomen. – „Es steht ein Mann!” .... met vijf millioen Mark entréegelden.

      Ik ontmoette een bestuurslid van den Vrij[he]idsbond.
      Hij was er kapot van!...
      De verkiezingen voor de Provinciale Staten naderden, en daarmee de kleine oneenigheidjes in de bestuurskringen der hoofdstedelijke afdeeling.
      Men hoopte op succes bij de stembus, doch zóó groot kon het optimisme in dat opzicht niet zijn, dat er géén teleurgestelden overblijven.
      Niet minder dan 28 candidaten prijken, met hunne namen, op de groslijst der afdeeling Amsterdam. Eenigen, menschen met een goed stel hersens, gaven het reeds op. Toch blijven, als de ledenvergadering het aantal niet meer aanvult, er zeker nog twintig over, waaruit een keuze moet worden gedaan.
      Het aantal Amsterdamsche Vrijheidsbonders in de Staten bedraagt zes van de elf, in totaal in de gouvernements-vergaderzaal te Haarlem.
      Dat aantal is verkregen door het bijeenbrengen van alle Statenleden der partijen, in den Vrijheidsbond opgenomen.
      Daar zijn er onder, gekozen in ’19, met de hakken over de sloot, d. w. z. dat zij nèt over de helft waren van den kiesdeeler, terwijl thans ¾ plus 1 wordt vereischt om aan de verdeeling der zetels mee te doen, wanneer een partij geen enkel candidaat heeft die den kiesdeeler bereikte. Wat Amsterdam betreft, die V.-B.-leiding gelooft niet, méér den vier zetels te halen.
      De innerlijke kracht is n.l. niet groot bij die afdeeling der Treubcreatie. De vooruitstrevende elementen worden te veel op het twééde plan gebracht door het vroegere vrij-liberale element, en in de hoofdstad geschiedt zulks op den duur niet ongestraft. Aan „vooruitstreverigheid” moeten daar alle partijen in meerdere of mindere mate doen, geheel anders dan in het Haagje waar een hechtdoortimmerd conservatief zich geheel kan uitleven. Voor de Amsterdamsche afdeelingen van diverse politieke organisaties heeft die Haagsche mentaliteit, wanneer het hoofdbestuur in de residentie zit, groote bezwaren. Want aan die omstandigheid zitten in den regel adviezen vast, van den Haagschen geest doortrokken. Bij de jongste verkiezingen voor de Eerste Kamer de Vrijheidsbond in Noordholland dit ter dege ondervonden. Zonder nu verder in eenige politieke beschouwing te treden, zal ik u verhalen, waarom men thans in de Amsterdamsche V.-B.-afdeeling zit met de handen in het haar,... voor zoover aanwezig.
      Én haar, én personen.
      Aanvankelijk lag het in de bedoeling, de eerste drie nummers van de lijst te geven aan de aftredende Statenleden: Asscher, Israëls en De Hartogh. Doch een hunner geloofsgenooten in het bestuur maakte bezwaar dat drie mannen van het uitverkoren volk zouden staan boven aan de candidatenlijst. De voorzitter, óók van den stam van Juda, onderschreef dat, de kiezers zouden, werd het aanvankelijk plan gehandhaafd, aan de V.-B.-candidaten hunne aandacht niet in voldoende mate schenken. Na al die kansberekening werd van het aanvankelijk plan met betrekking tot dat drietal afgezien en een ander denkbeeld geopperd.
      Als eerste van de lijst zou uitkomen het oud-lid van Gedeputeerde Staten van Noordholland, de oud-burgemeester van Zaandam en de oud-wethouder van Amsterdam: mr. dr. H. J. C. van Tienen. Toen doken er onmiddellijk andere moeilijkheden op. De leidsters der V.-B.-vrouwenclub wilden ook haar candidaat, en dan op een vaste plaats.
      De club verklaarde dat no. 2, werden de drie verdienstelijke Israëlieten niet op de plaats gezet die hun toekwam, een vrouw moest zijn.
      Nieuwe moeilijkheden!...
      Mevrouw Boissevain-Pijnappel, het aftredende Statenlid, dat bij de jongste Eerste-Kamerverkiezingen in de Saten van Noord-Holland blijk gaf van onafhankelijkheidszin, kan zich in de onverdeelde sympathie der V.-B.-vrouwen verheugen.
      Dat zegt wat, onder vrouwen.
      Zij willen haar als no. 2 zien aangewezen. Doch zij is géén lid, en wil dat ook in deze situatie niet worden, om niet den schijn te wekken op een zeteltje te zijn verzot.
      Tenminste een houding!....
      ’k Geloof ook werkelijk dat die hoogstaande vrouw geen stap zal verzetten voor een goede plaat op de V. B.-lijst.
      Mannen denken daar dikwijls heel anders over.
      Zoo heeft thans reeds een der aftredende V. B.-Statenleden zich in dien zin uitgelaten, dat hij op eigen gelegenheid in politiek zal gaan doen als hem geen goede plaats op de lijst verzekerd wordt.
      Daarvoor moet men toch al érg zijn gebrand op zoo’n ongelukkig Statenzeteltje.
      IJdelheid der ijdelheden.
      Zulke „daaslingen” zijn er!...
      Ze moeten voornamelijk worden gezocht onder de categorie medeburgers die met de lippen verklaren. „zich tot het laatste toe te hebben verzet tegen dc candidaatstelling, doch eindelijk voor den aandrang te zijn gezwicht.”...
      Jawel!....
      Wij kennen die nummers. Het zijn in den regel de grootste „reclame-hengsten”, en achter die voorgewende bescheidenheid wordt het felste arrivisme verborgen.
      Er zijn er velen in de politiek.
      Het verschijnsel is aan geen bepaalde partij verbonden, doch komt vooral bij een naderende stembus tot uiting.
      Zoo was het voorheen, zoo is het thans!
      Neen, ’t is niet de moeite waard dáárvoor van regeering of partij te veranderen.
      ’t Is alles in meerdere of mindere mate: .... Dada!....


      Dada!....
      Dat is de meest doorgevoerde idioterie.
      Bijzonder gekke wereld toch!... Honderden, duizenden waren Vrijdagavond opgekomen om zich te laten beduvelen door een troepje dusgenaamde Dada-isten. Zóó sterk was de opkomst, dat de politie regelend moest optreden. De groote tooneelzaal van „Bellevue” was tot berstens-toe gevuld. De Vereeniging voor beeldende kunstenaars: „De Onafhankelijken” had de leiding op zich genomen, de voorzitter, Maurits de Groot, was zoo naïef te meenen, dat van een ernstige vertooning sprake kon zijn.
      Die illusie heeft hij, op den kop af, drie minuten kunnen koesteren, want na dát tijdstip begon de keet.
      De heer Theo van Doesburg uit den Haag begon zijne brochure voor te lezen: „Wat is Dada?” Terwijl hij daarmee bezig was, klonken verschillende dierlijke geluiden door de zaal: hanengekraai, kukelekuu! Nauwelijks gilde de propvolle zaal het uit van pleizier, of het blaffen van den hond werd nagebootst. De Duitsche dada-ist Kurt Schwitters had zich achter in de zaal opgesteld en accompagneerde op deze allerzonderlingste wijze, de opgedreunde dadeistische beginselverklaring.
      Op het hondengeblaf volgde het gehuil van krolsche katten, het gebalk van den ezel; daartusschen door het zenuwachtig geblaat: „Dada!... Dada!”...
      Om het eenigszins huiselijk uit te drukken: .... één groot gekkenhuis.
      Wanneer deze dames en heeren Dadaisten een contract zouden hebben gesloten waarbij zij zich verbonden de zinnen van honderden te krenken, hadden zij niet anders kunnen optreden. Da opgekomenen kregen absoluut den indruk te zijn... genomen.
      Er werd veel gelachen.
      De heer van Doesburg, herhaaldelijk bij zijn ééntonig lezen onderbroken, nochtans op herrie voorbereid, sprak bij een van die intermezzo’s: „Spaar uwe krachten toch, voor hetgeen nog komt!”
      Gedurende zijne langdurige voorlezing was het licht uitgedraaid. Dáárna ging het weer op en verscheen mevrouw van Doesburg op het tooneel, zwart, stemmig gekleed. Zij zette zich aan het klavier en speelde, zóó valsch als ik zelden hoorde, den begrafenismarsch van een krokodil.
      Een deel der zaal zette het schoone lied in: „Hij komt nou nooit weerom,” zijnde een humanitaire uiting over het krokodillenlot, immers: hartelijkheid is alles!
      Groot was de vreugde toen de pianiste een reusachtig bloemstuk werd aangeboden en zeer komisch het effect, bij het schreeuwen der geheele zaal, als zij voor de ontvangen bloemenhulde buigt, van... Dada!
      De heer Kurt Schwitters verscheen voor het front. Hij droeg enkele dadaistische gedichten voor en bebeukte daarbij een gong. Het werd een toestand als bij een negerdans. Het publiek maakte een geweldig kabaal, op een gegeven moment zetten de honderden in: „Van je héla, hóla, houdt er den moed maar in!” En liet de zang gepaard gaan met stampen op den grond. Velen begonnen zelfs voor het gebouw te vreezen. De storm bedaarde toen, op een wit scherm, het beeld van een cubistische Wajongpop, die beurtelings een arm of een been oplichtte, verscheen. Het werd een gebrul als van supporters bij het trappen van tweemaal elf „jonchelinchen” tegen één balletje, er werd geschreeuwd: Hup Ajax! Een verdwaald stel Rotterdammers riep met vuur: Hup Sparta!....
      Zoo duurde het den geheelen langen avond. Schwitters hield ten slotte een voordracht, getiteld: „Grossen Glorreichen Evolution in Revon”.
In die creatie werd tot in den treure het motief herhaald: „Es steht ein Mann!”...
      De glossen, door het publiek bij wijze van interruptie tusschen dien nonsens gesmeten, waren velen, en dikwijls goed.
      De stemming veranderde echter, nadat, eveneens per interruptie, werd berekend dat Kurt Schwitters met dezen éénen avond vijf millioen marken aan entrée in de wacht had gesleept. Geschreeuw van de bestuurstafel, gebulk uit de zaal, en de politie, naar voren dringende, om erger te voorkomen!
      De comedie was uit, het publiek zijn duiten kwijt ten bate der Dada-onderneming.
      De wereld wil bedrogen zijn!....
      Dada!!!....

OBSERVATOR.      

      Amsterdam, 22 Jan. ’23.