De Grondwet/Jaargang 45/Nummer 65/Een groot Katholiek Nederlander gehuldigd

Een groot Katholiek Nederlander gehuldigd
Auteur(s) Anoniem
Datum Zondag 9 juni 1907
Titel Een groot Katholiek Nederlander gehuldigd
Krant De Grondwet
Jg, nr 45, 65
Editie, pg [Dag], Eerste Blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Een groot Katholiek Nederlander gehuldigd.

      Dezer dagen heeft een groot Katholiek Nederlander zijn 80n verjaardag gevierd, en te dier gelegenheid is hem algemeen de hulde gebracht, welke hij zich door zijn groote kunstenaarsgaven en zijn vruchtbaar leven voor Kerk en Land waardig heeft gemaakt. Wij bedoelen den vermaarden bouwkunstenaar Dr. P. J. H. Cuypers, die na den hoogsten lof te hebben gehoord uit ’s Pausen mond, voor wiens voeten hij de vorige week nederknielde, eergisteren gehuldigd werd door zijn kunstbroeders in de hoofdstad van ons land, waar zij een eere-tentoonstelling van zijn werken hebben ingericht.
      Dr. Cypers behoort tot het beroemde A. B. C. D., dat zooveel jaren trouw aaneengesloten heeft gestreden voor onze Katholieke kunstrechten, en dat gevormd werd door: Alberdingk Thijm, Brouwers, Cuypers, De Stuers, waarbij zich later nog Dr. Schaepman voegde. Wat dit groepje heeft tot stand weten te brengen waardeert men het best als men den toestand van een vijftig jaar terug vergelijkt bij dien van thans. Om ons alleen tot de bouwkunde te bepalen: toen werden enkel leelijke kerken van het beruchte waterstaats-type gefabriceerd, inwendig door den witkwast bestreken, uitwendig versierd (!) met Grieksche kolommen of opgebouwd in een onmogelijken barokstijl men zie maar eens onze eerste Parochiekerk van St. Jan. En heden zien wij het land overdekt door prachtige, rank ten hemel strevende tempels, uit het echt vaderlandsche materiaal, de baksteen, opgetrokken, versierd met wandschilderingen, gestoffeerd met kerkmeubelen en heiligenbeelden, die met het bouwwerk één harmonieus geheel uitmaken. Maar welk een worsteling tegen allerlei vooroordeel en wansmaak is voorafgegaan aleer het zoover komen mocht!
      Allereerst had Cuypers, die te Roermond geboren werd en te Antwerpen zijn vorming ontving, zich zelf vrij te worstelen van de valsche kunstbegrippen, welke zijn professoren hem hadden aangepraat. Een studiereis langs den Rijn naar de middeneeuwsche kathedralen deed een nieuwe schoonheidswereld voor hem opengaan en verruimde den blik van den jeugdigen architect zoozeer, dat hij onafhankelijk van de leer zijner professoren een eigen oordeel vormde.
      Nadat hij ’t herstel der oude romaansche Munsterkerk te Roermond op voortreffelijke wijze had volbracht, werd alom zijn genie erkend en geprezen. Wat Alberdingk Thijm en Schaepman voor de herbloeiende Katholieke letterkunde waren, dat werd Cuypers voor onze kerkelijke kunst. Behalve tientallen kerken in Limburg, Holland en andere provincies van ons land of steden in het buitenland (tot in Zwitserland toe) bouwde Cuypers heerlijke tempels te Oeffelt, Veghel, Demen, St. Agatha, Eindhoven, Breda, Grave, Prinsenhage, Oisterwijk, Tilburg en Helmond. Bovendien bouwde Cuypers in zeer zorgvuldig behandeld baksteenmateriaal het groot-seminarie te Hoeven en restaureerde hij op oordeelkundige wijze de kerken te Oosterhout (verbreeding door verdubbeling der zijbeuken), Terheyden (verhooging van den toren), Sombeek (onder toezicht van Fransen) en Wouw (onder toezicht van Fr. Raaymakers), om van andere parochies buiten onze provincie te zwijgen. Eindelijk kwamen naar zijn ontwerpen en onder zijn leiding nog tot stand het Amsterdamsche centraal-station, het rijksmuseum en meerdere groote monumenten, terwijl hij het kasteel Haarzuylens (welks eigenaar geschat wordt een vermogen van twee honderd millioen gulden te bezitten) herbouwde in een fabelachtige pracht, die het een vorstelijk tooverslot doet gelijken.
      Men moet echter niet denken, dat de kunstenaar al deze bouwwerken kon verrichten zonder tegenstand, zonder jalouzie en broodnijd.
      Maar Cuypers stoorde zich noch aan tegenwerking, noch aan laster en spot.
      Zonder omwegen streefde hij zijn idealen na, getrouw aan de gedachte van het oud-Hollandsche rijmpje, dat hij in den gevel van zijn woonhuis liet metselen:

Jan bedenckt het,
Piet volbrenght het,
Claesgen laect het —,
Och, wat maeckt het.

      Zelfs het eigen arbeidersvolk, waaraan hij het oude, liefdevolle handwerk opnieuw moest leeren, bereidde den baanbreker der nieuwe kunstinrichting soms bittere oogenblikken. Zoo verhaalt de gedrukte gids tot bovengenoemde Cuypers-tentoonstelling, dat de kennis van den baksteenen gewelfbouw in het grootste gedeelte van Zuid-Nederland verloren was gegaan. Toen de Paters Conventueelen te Brussel een nieuwe kerk lieten bouwen, oordeelden de Belgische Brabanders, met het metselwerk belast, het onmogelijk de in spitsboogen oploopende gewelfkappen zonder volle formeelen met latten te metselen, los zwevend uit de hand. Cuijpers, die het ontwerp van den bouw had gemaakt, nam toen Nóórd-Brabantsche metselaars mede, die een gevelrat samenstelden op de kruisribben. Het bewijs was dus voldingend geleverd, dat het slechts kennis en oefening gold. Maar het zuidelijk werkvolk, van zijn ongelijk overtuigd, beschaamd en verbitterd, dacht een wraakoefening uit. Des nachts wist het heimelijk op ’t bouwterrein te komen en lichtte den zwaren sluitsteen uit, zoodat het gewelf, zijn steunpunt missend, ineenstortte. Het was een ergerlijk en verdrietig geval, maar Cuypers verloor den moed niet. Met politiemacht voor de kerk werd het verwoeste gedeelte opnieuw gebouwd!
      Thans is de kennis van den gewelfbouw algemeen, en dank zij dr. Cuypers invloed zijn ook de andere kunstambachten uit hun verval weer opgebeurd. Gelijk men weet heeft de groote kunstenaar zich niet geschaamd om zelf borstel en beitel ter hand te nemen, en heeft hij den timmerman de fijnere hout-bewerkingen, den smid het bewerken van versierselen uit de vrije hand, den glasbrander de artistieke bewerking van het materiaal geleerd, en honderden beeldhouwers en schilders leidde hij zoodanig, dat hun werk op meer dan gewone wijze een geheel vormde met de bouwkunst waarin het geplaatst werd.
      Vooral in de samenstelling van kleuren bewees Dr. Cuypers hoezeer hij zich de ondervinding van zijn vader, die in latere jaren de schilderkunst als liefhebber beoefende, ten nutte heeft gemaakt. Als tastbaar bewijs van ’s kuntenaars decoratief voorstellingsvermogen diene, dat van zijn kunst-werkplaatsen te Roermond de bouwmeester alle détails op ware groote teekende in kleur voor de beschildering der R.K. Kerk te Zevenbergen, die hij nooit had bezocht, en voor het koor der kerk te Erp, waarin hij nooit den voet had gezet. De uitvoering werd trouw naar de voorbeelden gevolgd en wordt als kleurharmonie zeer geroemd. Zulk een vastheid van richting, van wil en werk, is zeker in den modernen tijd weinig algemeen.
      Gaarne vereenigen wij ons met allen, die dr. Cuypers bij gelegenheid van zijn tachtigsten verjaardag hebben gehuldigd, en wij vertrouwen, dat hij nog vele jaren met onverminderde geestkracht, steunende op de onverzwakte zintuigen, waarover hij nog beschikt, zijn werkkring moge waarnemen tot roem van de Nederlanasche en in het bijzonder van de kerkelijke kunst!