De Hollandsche Spectator/Voorreden

Voorrede
Auteur(s) Justus van Effen
Datum 1756
Tijdschrift De Hollandsche Spectator
Opmerkingen Voorrede uit De Hollandsche Spectator, een bundeling van de eerste 30 nummers
Brontaal Nederlands
Bron [1]
Auteursrecht Publiek domein


VOORREDEN

Dewyl een werkje gelyk het myne bestaande uit afgezondere vertogen, onderhevig is, uitgeleend, verlegt, en verslingerd te worden, heb ik met toestemming van den uitgeever, raadzaam gedagt het zelve in middelmatige deeltjens, yder omtrent van 30 Vertogen te doen verkopen. Zo, dat, indien den Hemel my leven, gezondheid en ledigheid vergunt, viermaal 's jaars een deel van de zelfde uitgestrektheid, als het tegenwoordige, in alle de voorname steden van ons gemeene best zal te vinden zyn.

De noodzakelykheid van dit bericht geeft my eene natuurlyke aanleiding, om iets te zeggen, wegens de wyze op welke myn Spectator van het gemeen is ontfangen. Ik zal hier het voorbeeld niet volgen van zommige myner Schryfbroederen die op bestemde tyden, in verscheidene talen, de uitwerkzelen hunner geleerdheid en geest 't gemeen mededeelen. Hun gewoonte is den lezer met de grootste, schyn van vergenoeging door dankzeggingen te overladen, wegens de agting en liefde, waar mede men hun werk gekoestert heeft, en de spoedige trek waar door het van alle kanten is gezogt en zig alom heeft verspreid. Zulks is dikmaals niet anders als een aardig kunsje, om die algemeene trek, die nog verre onder de waarheid is, daadelyk uit te werken. Iemand die by geval dusdanig voorberigt in een Boekwinkel doorloopt, en aan desselfs inhoud ligtvaardiglyk geloof slaat, verbeeld zig, zonder agterdogt dat alle luiden van verstant ten hoogste over gemelde werk voldaan zyn, en met de uiterste gratigheid, naar het uitkomen van ieder nieuw deeltje reikhalzen? Hy denkt zig zelve te kort te doen indien hy zig, voor een klein prysje, onder 't getal der verstandigen, verwaarloost te plaatzen, en aldus word hy door de gewaande stroom van de algemeene goedkeuring weggesleept; waar door dikwils het valsch voorgeeven des Schryvers, voor een tyd, zyn oogmerk beantwoord en waar word. Wat my aangaat die eene edelmoedige veragting voor alle kunsjens, en streken gevoel, en die verzekerd ben dat diergelyke algemene goedkeuring, omtrent een werk, als 't myne eene volstrekte tegenstrydigheid insluit, ik meen met myn Lezer met meer openhartigheid te handelen. Zommige myner vertogen zyn in 't generaal behaaglyk geweest, zommige hebben de smaak van 't meeste getal gemist, en anderen hebben 't gemeen in goedkeurders, berispers, en onverschillige verdeeld. Die 't minst behaagd hebben zyn niet altyd geweest die geene, die my de minste moeite hebben gekost, en welkers inwendige waardy de geringste is. Bloote en aaneengeschakelde redeneringen, die door een reeks van gevolgen uit een en 't zelfde grondbeginzel gehaald, de waarheid, voor eene onafgebrokene aandagt voor den dag doen komen, kunnen op de grootste menigte ontbloot van een wysgeerige geschiktheid geen vat hebben. Wil men dezelve voldoen, men moet zig vergenoegen hare harssenen door aardige schertzeryen bezig te houden, en te vervrolyken, men moet met haar verbeeldings-kragt, en niet met haar reden spreken. Voeg daar by dat ieder lezer zyne begunstigde stoffen heeft. Voorwerpen, waar in zyne byzondere mannier van denken hem belang doet nemen, met graagheid aanneemd en anderen, die op hem geen betrekking hebben, met verontwaardiging van de hand wyst. Het gebeurd ook niet zelden, dat de kragtigste en onwederspreekelykste bewyzen, tegens ieders byzondere vooroordeelen stuiten, en de weg tot overreeding door dezelven gesloten en bebolwerkt vinden. Onder alle die vooroordeelen ken ik geen algemeener, als 't volgende, 't welk zig uitstrekt zelfs tot mannen, die de grootste agting van wysheid hebben gekregen, en tegens 't welk ware Philosophen, alleen gewapend zyn; ware Philosophen, zeg ik, die hunne reden in een evenwigt weten te houden, dat alleen door de swaarte der bewyzen kan verbrooken worden. Dat slag van redelyke menschen is zo zeldzaam dat het naauwlyks in consideratie moet komen. 't Is met de meeste hoop gants anders gesteld. 't geen ieders eens opgevatte, en in de ziel bevestigde gevoelens bestryd, mist niet hem in alle opzigten als verwerpelyk voor te komen. Hoewel hy regtvaardig genoeg is om 'tgeen deze zyne opinien begunstigd zomtyds als dwaas, en slegt te veroordelen, zo heeft hy zelden genoegzame billikheid, om iets goeds en pryswaardig te vinden, in het treffelykste, dat het menschelyk verstand voort kan brengen, indien het aan zyne gevoelens niet gehegt is. Dit is een waarheid van ondervinding die onbetwistbaar is, en omtrent alle voorwerpen plaats heeft, vraag eens aan een Cocceaan of een boek door de wyste en geleerdste der Voetianen, tegens de leere van Cocceus geschreeven, goed is; Hy zal zyn schouders met veragting ophalen, en met een koele grimlag zeggen: de schryver van 't werkje is een styve Voetiaan. Een Voetiaan behandelt op geen redelyker wyze de loffelykste schriften der leerlingen van Coccejus, en die ongerymtheid gaat zo ver, dat ik onder de vrygeesten zelfs, die zig, boven anderen, op een onpartydig onderzoek beroemen, zommigen ken, die noch in menschen, noch in boeken, die de Godsdienst voorstaan geeft en verstand erkennen. Wie bespeurd niet dat die manier van oordeelen, volstrekkelyk vernietigd de weezendlyke schyding tusschen 't geen in de tegenwoordige betrekking goed, en niet goed is; men toest de schriften der tegenpartyderen aan zyne gevoelens, in plaats van zyne gevoelens aan de schriften en bewyzen van de tegenpartyders te toetzen 't Is egter zeker en zulks zal niemand met eenig oordeel begaaft ontkennen, dat het geene in allerlei opzigten goed en kwaad is een algemeene en grondige reden in de natuur zelve moet hebben, en niet van ieders opgevatte gevoelens afhankelyk is, want daar door, ik herhaal het, zoude het willekeurlyk worden, en geheel zyn wezentlykheid verliezen. Dat men aldus redeneere, na een behoorlyke wikking der bewyzen: dit of dat schrift stryd tegens myn wel gegronde gevoelens; derhalven steund het niet op waarheid; dat gaat heen; maar daar uit te besluiten, dat het niets deftigs, treffelyks, nog pryswaardigs behelst, dat kan niet door den beugel. Daar is een vaster grond op de welke men omtrent de waardy van schriften, en Redenvoeringen, zyn oordeel kan vestigen; 't zy dezelve onze opinien begunstigen, of benadeelen, indien men 'er in ontdekt de ware kentekenen van een gezonde en geoefende reden, van doordringentheid van geest, van eene welaangelegde geleerdheid, nevens eene oordeelkundige t'zamenschakeling der verhandelde stoffen, zo zyn ze goed, en volgens de trappen van die kentekenen; beter, en beter. Gelyk het mooglyk is, een bespottelik boek tegen 't wanstaltig leerstuk van de tansubstantiatie, te schryven, zo is het ook mogelyk een treffelyk tractaat op te stellen, om deze zig zelve bestrydende stelling te verdedigen. Indien een Roomsch leeraar zulks onderneemd, en alles daar toe gebruikt wat het menschelyk vernuft aan kan wenden, om 't geen onmooglyk waar kan zyn met waarschynlykheid te bewimpelen; zo hy zyne bewyzen in het beste en kragtigste ligt weet te plaatzen, en dezelven door een kunstige verband een onderling steunzel by te zetten, zo is een billyk en verstandig oordeelder verpligt zo een werk zyne goedkeuring waardig schatten. Anders te oordeelen zoude kinderagtig wezen. Dog by ongeluk is niets gemener als die kinderagtigheid, en zo wy daar in vervallen door aankleving aan onze gevoelens, wy worden er niet zeldzamer in geraakt door de liefde van ons byzonder belang. Ik heb my altyd een eer gemaakt, zal iemand zeggen van suiver duits te schryven, en hier komt een geschrift voor den dag, die met die eer de spot dryft: dat werk kan niet deugen, en men kan 'er niet anders als een slegte verwagting van hebben. Deze redenering heeft in 't uitkomen van den Spectator eene nadelige uitwerking voor den zelve gehad, hoewel ik staande houde dat het geen ik daaromtrent heb in 't ligt gegeven, op de bewyzen zo kragtig als de wiskonstige is gevestigd. Zo iemand quartynen en folianten gewoon op te stellen, dit myn gevoelen wraak, en zyn glory vreest te bezoetelen, door handgemeen te worden, met een dwerg-schryvertie. Hy leene zyne redenen aan een ander, die in zo een gevegt minder te verliezen heeft. Dog schoon ik verzekert ben in die zaak niet te hebben misgetast, ja zelfs zommige myner verstandige Vaderlanderen een gewigtige dienst te hebben gedaan, zo kan het niet missen, of ik zal in andere opzigten verscheidene malen gedwaalt hebben. Met my zulks aan te tonen zal men my altyd ten dierste verpligten; ik zal altyd in 't openbaar aan die my op de regte weg brengen myne dankbaarheid bewyzen, hunne redenen door de myne ondersteunen, en naar myn vermogen doen gelden.

Dewyl my de naam van een eerlyk en deugdzaam schryver vry meer aan 't hart gaat, als die van een schryver, die geest en verstand bezit, zal ik my alhier tragten, wegens twee berispingen, te regtvaardigen, die myne zeden treffen en eene schyn van waarheid hebben. My is voorgekomen dat brave luiden een sweem van onbesonne kwaadaardigheid hebben gevonden in myne Hekeling betreffende de dartele overdaad van eene gansche gezindheid; maar 't naauw gezette geweten van die agtbaare berispers tast hier mis. Om wat reder dog mag men met waarheid spreken, en schryven nopens 't verval der zeden van een gansche landaard, en niet wegens't zelfde gebrek in een gedeelte van een volk, zo men my de grond van dit onderscheid magtig is aan te tonen, zal ik schuld bekennen, en voortaan minder in de zelfde foute vervallen. Indien men de zaak regt in wil zien, wat heb ik hier omtrent bedreven, dat niet dagelyks van de Leeraren zelven van die luiden, ondernomen word? Die worden er voor betaald; zal men my mogelyk te gemoed voeren; Heel wel, en ik doe het voor niet; en deze myne edelmoedigheid behoorde in plaats van misnoeging erkentenis te baren. Men klaagt nog dat ik tegens myne regtmatige verbinding zekere perzonen met zo weinig omzigtigheid heb beschreven, dat zy de oogen van vele hunner bekenden tot zig getrokken hebben. Zulks kan by geval wel geschied zyn, dog is nooit myn inzigt geweest, en ik kan byliglyk betuigen, dat eenige luiden op de welken men dit wel voornamentlyk toepast, zo weinig my tot een doelwit hebben gestrekt, dat hun naam zelfs my niet bekend is geweest.

Eer ik eindige, zal ik op myn beurt klagen, dat zo weinige onder onze verstandige Vaderlanders zig bemoeijen met myn voornemen, dat waarlyk heylzaam kan zyn te ondersteunen. Wat mag onder anderen de reden zyn, dat jonge Schryvers begerig de regte waardy van hun geest te kennen, niet goedvinden my proeven van hunne gaven in rym, en onrym toe te zenden, daar nogtans hen geen gemakkelyker middel kan aangeboden worden, om zonder hunne reputatie te wagen, de smaak van 't gemeen te ondertasten. Ik voorzie dit men my antwoorden zal, dat myn nalatig gebruik van het toegesondene daar van de oorzaak is. Wat zal ik daar veel van zeggen; ik wil niet twyfelen aan de bekwaamheid van myne correspondenten, die de mynen mogelijk verre te boven gaat; egter heb ik bevonden tot nog toe, dat het medegedeelde, zomtyds goed in zig zelve, met zo weinig zorg was opgesteld, alsof het niet geschikt was om aan 't oordeel van 't gemeen blootgesteld te worden. Indien dezelven van voorneemen zyn hunne kragten met meer iever en oplettendheid in te spannen, beloof ik hen dat 't geen, waar mede zy voortaan verwaardigen zullen myn werkje te voeden, te vercieren, en te verryken, zonder uitstel in de Spectator te voorschyn zal komen.