De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 1/Hondsdolheid
← Paardenkracht | Hondsdolheid (1867)
De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 1 (1867), p. 8. |
Een huismiddel → |
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts). |
[ 8 ]HONDSDOLHEID. Bij groote hitte of strenge koude worden dikwerf gevallen van hondsdolheid waargenomen; vele middelen zijn aangewend ter genezing van menschen, die door dolle honden gebeten waren, en kwakzalvers venten ze met luide stem langs straten en wegen uit; tot heden toe hebben de geneeskundigen geen ander middel kunnen uitdenken, dan het inbranden der wonden, die door den beet zijn ontstaan. Daar nu altijd vooral ten plattelande geen geneesheer oogenblikkelijk te vinden is, geven wij het volgende ten beste, om ieder in de gelegenheid te stellen in tijd van nood zich zelven te helpen.
Oogenblikkelijk nadat men door een dollen hond gebeten is, moet de wond van alle zijden goed gedrukt worden, opdat het bloed en het speeksel van den hond te voorschijn komen; daarna wassche men de wond met loogzout in water opgelost, of met loogwater, kalk- of zeepwater, pekel en bij gebrek van dat alles met zuiver water. Men wassche, zoo men het heeft, met ruw linnen, om de wond zooveel mogelijk te openen; daarop make men een stuk ijzer heet, tot het rood geworden is, en drukke het diep in de wond; na een paar uren legge men er op de gewone wijze een groote trekpleister op.
Aldus behandeld, levert de wond volstrekt geen gevaar op. Het is onnoodig te zeggen, dat het voordeeliger voor den gewonde is, zoo hij door een geneeskundige behandeld wordt, en dat, al is de handeling door een leek verrigt, men toch een geneesheer behoort te ontbieden, wijl hij alleen kan oordeelen of de wond diep genoeg is ingebrand, want heeft dit niet plaats gehad dan is de geheele operatie nutteloos geweest.