De Katholieke Illustratie/Jaargang 19/Nummer 8/Twee dagen te Roermond

‘Twee dagen te Roermond’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Katholieke Illustratie, jrg. 19 (1885-1886), nr. 8, p. 63-64. Publiek domein.
[ 63 ]

TWEE DAGEN TE ROERMOND.

In een onzer vorige nummers hebben wij getracht in korte trekken de betekenis terug te geven van de feestelijkheden, welke de grijze bisschopstad Roermond gedurende twee maanden met de hoogst mogelijke pracht en luister Maria ter eere gevierd heeft. Bij die gelegenheid reeds hebben wij met een enkel woord gesproken over de bekoorlijke, schitterende versiering van het vermaarde heiligdom, en we meenden toen bereids te mogen verklaren, dat Roermond ongetwijfeld zijn alouden roem als Mariastad op eene waarlijk grootsche wijze zou weten te handhaven. Onze verwachtingen zijn niet slechts in vervulling getreden, doch zelfs verre overtroffen. Godsvrucht, liefde en kunst hebben zusterlijk de handen samengestrengeld, om van het vierhonderdvijftigjarig Jubilé der vlekkelooze Moedermaagd ter eere, een luistervol, ja men zou haast zeggen éénig feest te maken. Godsvrucht en liefde waren het, die duizenden en duizenden pelgrims van heinde en ver deden samenstroomen naar Maria’s bevoorrecht heiligdom in het Zand; godsvrucht en liefde brachten ook de giften bijeen, welke eene zoo betooverende versiering van stad en heiligdom mogelijk maakten, en de kunst, die edele gave des hemels, zij bracht de gevoelens van geest en hart, gevoelens van liefde en dankbare erkentelijkheid in zichtbare meesterlijke vormen over en zette zoo de kroon op het werk harer beide zusteren, door wier hemelsche ingeving zij de heerlijkste en prachtigste gewrochten vermag voort te brengen.

De feestelijkheden van Roermond vormen als het ware een lange, gouden keten van kunstvolle, zielverheffende vindingen, waartoe de liefde alleen in staat is. Elke schakel, waaruit die keten bestaat, spreekt van dankbaarheid en kunst; elke is op zich zelve aantrekkelijk en schoon voor het geloovig gemoed; doch alles heeft zijn glanspunt, en zoo zijn er ook twee schakels in de gouden keten, waarvan hier sprake is, welke alleszins onze bijzondere aandacht waardig zijn.

Zaterdag en Zondag 15 en 16 Augustus vormden het glanspunt der Roermondsche feestelijkheden; ja toen vooral hebben godsvrucht en kunst hare rijkste schatten voor den troon der vlekkelooze Moeder-Maagd nedergelegd. Wij noodigen derhalve de lezers der Katholieke Illustratie uit om in gezelschap der duizenden en duizenden, welke gedurende die dagen Roermond bezochten, een kijkje te gaan nemen in de feestelijk versierde Mariastad.

Het was prachtig weder op Zaterdag 15 Augustus; met de tallooze vreemdelingen, welke in den vroegen ochtend nog, per spoor aankwamen, steken wij het Stationsplein een eind over en slaan links af.

Een prachtvolle eereboog geeft ons toegang tot den Zwartbroeksingel, waar uit schier alle boomen nationale, pauselijke en stedelijke vlaggen wapperen. Wandelen wij den singel over, dan komen we weldra aan de Zwartbroekerpoort, waar een reusachtige triomfboog de voormalige poort der zoo dikwijs belegerde stad voorstelt, doch wij willen op dit oogenblik de sierlijk getooide stad niet binnengaan, maar ons liever aanstonds naar de kapel begeven, waar te negen uren de pontificale mis door den negentigjarigen kerkvoogd van Roermond, Mgr. J. A. Paredis zal worden opgedragen.

De bekoorlijke Kapellerlaan, aan weerskanten pronkende, met eene dubbele rij statige, slanke linden, wier donkergroene takken zich door elkander slingeren in den vorm van arabesken, vormt eene prachtige, door natuur en kunst opgeluisterde galerij, welke ons toegang verleent tot het vermaarde en feestelijk versierde heiligdom der Lieve Vrouw in het Zand.

Aan den ingang der laan zweeft tusschen het weelderige groen der fiere, breedgetakte boomen een groot en rijk schild, dat met geschilderde koorden omgeven en door vier wapenborden geflankeerd, den pelgrim deze woorden te lezen geeft.

                              Ontplooi uw vaan
                              In straat en laan
O Christensteê, en zeg in uw gedrag en wezen:
                              Ja ik bevat
                              Een rijken schat
Sinds eeuwen hier te recht zoo wonderbaar geprezen.

De vier wapenborden, welke dat schild omgeven, stellen de geestelijke en tijdelijke macht voor, welke om zoo te zeggen den eersten en laatsten schakel vormen van de keten, die de jaren 1435 en 1885 verbindt.

Tien prachtige tafereelen, waarin de geschiedenis van het wonderbeeldje en de stad ons aanschouwelijk in hoofdtrekken wordt voorgesteld, maken de reeds zoo bekoorlijke galerij tot eene ware kunstgalerij en leggen een welsprekend getuigenis af voor den vromen godsdienstzin en het fijne aesthetische gevoel der Roermondsche kunstenaars, welke aan dat decoratief hunne talenten gewijd hebben.

Behalve het hierboven vermelde jaarschrift, hangen er nog honderden tusschen het groen der linden en het is dus volstrekt niet te verwonderen, dat men aan het einde der laan een zeker gevoel van spijt in zich ontwaart en geneigd zou zijn om terug te keeren, zoo de poorten van Maria’s heiligdom niet uitnoodigden om binnen te treden.

Een prachtige triomfboog, den „ivoren toren” voorstellende, geeft toegang tot het verblijf van haar, die in de litanie van Loreto zoo te recht „turris eburnea” genoemd wordt.

De gansche kapel is, als het ware, een zee van licht. Het miraculeuze beeldje prijkt te midden van een bloemengaarde, omgeven door negen zilveren lampen, die over groen en bloemen een tooverachtigen gloed verspreiden. Prachtige en zeer toepasselijke jaarschriften vormen de decoratie der kapel, en in den triomfboog prijkt het heerlijke kunstgewrocht van Albin Windhausen, waarmede de lezers reeds in een vorig nummer kennis hebben gemaakt. Het is onmogelijk de luistervolle versiering van kapel en laan in al haar gloed en kleuren af te schilderen, want te recht merkt de Maas- en Roerbode op: „wilden wij het schitterend verloop van Roermonds eeuwfeest ten jare 1885 in zijne volle historische waarheid teruggeven, dan zouden we een geheel boekdeel van honderden bladzijden dienen te schrijven.”

Het is negen uur in den morgen. De negentigjarige bisschop van Roermond, Mgr. J. A. Paredis, die sinds meer dan een halve eeuw de godsvrucht tot Maria in de harten zijner kinderen door woord en voorbeeld heeft aangewakkerd, beklimt de trappen van het altaar om de pontificale mis op te dragen. In wegsleepende akkoorden golven de hemelsche tonen der missa: „Aeterni Christi munera” langs de gewijde feestelijk versierde tempelbogen en als vanzelf zweeft ons de naam op de lippen van den prins der gewijde toonkunstenaars, den eenigen Palestrina. Het was inderdaad een indrukwekkend schouwspel, den grijzen bisschop van Roermond voor ’s Heeren altaar te zien, te midden dier dichte rij van geestelijken, allen met de insigniën hunner waardigheid bekleed, en na de nuttiging was het ons of wij een oogenblik vertoefden inde zaal van het Laatste Avondmaal, waar Joannes een oogenblik aan de borst van Zijn Goddelijken Meester rusten mocht. Na den middag te vier uren had een plechtig lof plaats, waaronder de Eerw. Heer W. A. Notermans, rector van O. L. Vrouw Munster te Roermond, eene korte doch kernachtige rede hield, naar aanleiding van het. volgende vers uit het „Magnificat:” Ecce enim, ex hoc beatam me dicent omnes generationes. Zie, van nu af, zullen alle geslachten mij zalig prijzen. — In welsprekende bewoordingen toonde de gewijde redenaar aan, hoe die voorspelling der H. Moedermaagd, te allen tijde wel is waar over den ganschen aardbol bewaarheid, thans toch op eene gansch bijzondere en in het oog vallende wijze binnen Roermonds veste in vervulling trad. Vooral het einde zijner rede was inderdaad aangrijpend.

„Welaan dan,” zoo sprak de gewijde redenaar, „welaan dan, doorluchtige kerkvoogden, eerbiedwaardige priesters des Heeren, geloovige Christenen, laat ons met vreugdevolle harten den triomf onzer hemelsche Moeder en genadenrijke Koningin plechtig vieren.

„Zangkoren, heft uwe heerlijkste lofliederen aan; muziekvereenigingen, laat uwe zachte melodieuze akkoorden in wegsleepende tonen langs de versierde wegen en straten weergalmen; Christenen, rangschikt uwe rijen ten plechtigen optocht, ontplooit uwe banieren, laat uwe vaandels wapperen op den adem der winden en schaart u in gesloten gelederen als eene schitterende eerewacht rondom den triomfwagen van O. L. Vr. in het Zand, die haren plechtigen intocht binnen onze stad gaat doen.

Exulta filia Sion: En gij Sion’s dochter, Koningin des hemels, rijs op in uwe miraculeuze beeltenis en bestijg den zegewagen, die voor u gereed staat.”

Nauwelijks waren de laatste klanken dezer indrukwekkende rede weggestorven of de feestelijke stoet rangschikt zich volgens het programma, en weldra prijkt het miraculeuze beeldje der Moeder-Maagd op den smaakvollen, kunstrijken triomfwagen, waarvan wij onzen lezers thans eene reproductie kunnen aanbieden. Maria, verheerlijkt door hemel en aarde, ziedaar het grootsche denkbeeld, dat bij het uitvoeren van den triomfwagen tot grondslag lag en in zijne voltooiing op waarlijk meesterlijke wijze werd verwezenlijkt.

De zilveren troonhemel, waarom de zonnestralen een gouden kleed weven, schittert hoog in de lucht en overwelft het maagdelijke hoofd der vlekkelooze Hemelkoningin, wier beeld op een draagbaar staat, welke rust op de schouders van vier gevleugelde serafijnen. Deze zijn gekleed in slepende, sneeuwwitte tunica’s, welke een weinig opgenomen zijn door gouden gordels om het middellijf, terwijl op hunne krullende engelenkopjes de diadeem van fonkelende sterren schittert. lets lager vormen twee rijen van engelen een krans rondom de vier serafijnen en terwijl twee van deze de kroon en den schepter der Koningin van hemel en aarde dragen, houden de overigen zilveren wapenschilden in de handen, waarop de eeretitels der H. Moeder Gods vermeld staan. De praalwagen is aan de vier hoeken geflankeerd door vier forsche, sterkgespierde leeuwen, waarop gevleugelde cherubijnen gezeten zijn, welke de wapens van Nederland, Limburg, Z. H. den Paus en de beide prelaten van Roermond beschermen. Vóór op den triomfwagen ziet men de beeldschoone Roermondsche Maagd, die in een prachtvol gewaad uitgedost op hare schitterende vleugelen voor Maria’s troon schijnt te zweven.

In hare rechterhand wappert de Roermondsche vlag en met hare linker steunt zij het wapenschild der stad, terwijl haar blik onafgewend op het miraculeuze genadebeeld gericht blijft.

Zoo geeft hier de grijze Roerstad te kennen, dat zij gedurende driehonderdvijftig jaren onverpoosd haar vertrouwen gesteld heeft op de machtige voorspraak der L. Vrouw in het Zand en dit ook voor de toekomst onwankelbaar zal bewaren.

Guirlandes, uit rozen samengestrengeld, slingeren zich bevallig om de zegekar van Haar, die met het volste recht: rosa mystica — d. i. geheimnisvolle roos — genoemd wordt. Van onderen is de wagen bekleed met blauwe draperieën, rijk bezaaid met zilveren leliën en omzoomd met franjes. Zes fiere paarden, uitgedost [ 64 ]in de kleur, welke Maria vooral aangenaam moet wezen, trekken den wagen voort, terwijl ze geleid worden door evenveel palfreniers, in lichtblauw middeleeuwsch costuum gekleed, met het zilveren monogram van Maria op de borst. Overweldigend mag wel de indruk heeten, welke zich van het godvruchtig gemoed meester maakt, bij het aanschouwen van dat heerlijk kunstgewrocht, en het is hier, dunkt ons, wel de plaats om een woord van hulde te brengen aan den eerw. heer Hustinx, professor aan het bisschoppelijk college, die het grootsche plan, volgens hetwelk dat schitterende kunststuk vervaardigd is, heeft ontworpen.

Ook een woord van hulde aan den eerw. heer Bauduin, kapelaan aan de kathedraal en aan den eerw. pater Brouwer, die zich alle moeite hebben getroost, om het plan tot in de fijnste bijzonderheden zoo keurig mogelijk te doen uitvoeren, waarin zij door bemiddeling der feestcommissie, die de noodige fondsen heeft beschikbaar gesteld, en door de welwillende medewerking van verschillende mannelijke en vrouwelijke artisten, op eene waarlijk verrassende wijze geslaagd zijn.

(Slot volgt.)