De Maasbode/Jaargang 46/Nummer 13053/Avondblad/Sint Lucas

‘„Sint Lucas”. I’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Maasbode, vrijdag 8 mei 1914, Avondblad, derde blad, [p. 1]. Publiek domein.
[ Derde blad, 1 ]

„SINT LUCAS”.
I.

Men schrijft ons uit Amsterdam:
Wij zullen ditmaal niet wederom klagen over de massa-verzameling welke „Sint Lucas” onder den naam van voorjaarstentoonstelling heeft bijeengebracht.
Laten wij liever een leiddraad geven aan hen, die deze expositie komen bezoeken. Ofschoon deze voorjaarstentoonstelling geen evenementen brengt, is er toch veel belangrijks te zien. Men bezoeke de groote zaal in ééne keer en kome voor de kleinere zalen nog twee maal terug. Wanneer men voor het bezichtigen van wat wij de paarse afdeeling zouden kunnen noemen, — de zaal met werk van Piet van Wijngaardt, Sluyters, etc. — een afzonderlijk uurtje neemt, heeft men kans werkelijk op deze tentoonstelling te zien, wat er te zien is.
Dan moeten wij nog een bemerking vooraf maken. De ten­toon­stel­lings­com­mis­sie heeft de 425 waardig gekeurde inzendingen geplaatst op een wijze ,die geen onverdeelden lof kan wegdragen.
In de commissie hebben artisten van naam zitting en wij begrijpen niet hoe zij er toe gekomen zijn, verschillende mooie werken door onoordeelkundige plaatsing te bederven en heele wanden voor het oog ongenietbaar te maken
Om een paar voorbeelden te noemen uit de groote zaal: ongeveer in het midden van den langen wand tegenover den ingang ziet men een donkere vlek, als een inktvlak op blank papier. Bij nadere beschouwing blijkt hier een Krabbé tusschen twee zeer lichte schilderijen te hangen.
Wanneer ge u van de hooge tonen van een Vlaamsch landschap hebt losgemaakt, gelukt het eindelijk dit werk van Krabbé te waardeeren.
Iets verder aan denzelfden wand doen de schitterende kleuren van een tulpenland van Roelofs, het bruin van een groot interieur van v. d. Tonge en de teere tinten van mej. Suries’ stilleven haar best om een zoo schril mogelijke disharmonie te vormen. Zoo zouden wij naar den rechtschen muur kunnen wijzen, waar een grijstonige Hobe Smith naast een ten voeten uitgeschilderd figuur in violette-kleur hangt en aan den linkschen wand een donker-paarse van Caspel, tusschen zeer lichte stukjes. Zouden wij niet op wat meer zorg bij de plaatsing mogen aandringen?
Noemen we voor ditmaal eenige inzendingen uit de groote zaal. Tegenover den ingang hangt een groot damesportret van Ed. Gerdes. Portret is eigenlijk te veel gezegd, daar bij dit begrip een konterfeitsel van een menschelijk gelaat het meest op den voorgrond dringt. In deze zittende vrouwenfiguur, gekleed in wandelkleedij, vraagt echter het modieuse costuum het meest de aandacht. „De Vrouw 1914” is het gedoopt en wanneer de bedoeling was De Vrouw door middel van de mode te typeeren, dan meenen wij dit werk zeer geslaagd te moeten noemen. De rijzige figuur in ’t lage salonstoeltje, de voeten in hooggehakte grijze laarsjes, waaruit een paar groene kousen even zichtbaar worden, een oranje-bloempje in den bovensten knoop van den groenen mantel en op ’t hoofd de dwaze „bonnet d’âne” met donkere ezelsooren .... we gelooven wel, dat daarmee „de vrouw 1914” goed getypeerd is, al is het niet vleiend voor ons tegenwoordige schoone geslacht, dat de kunstenaars het type vrouw ook al met het jaar laten wisselen! Als kleurengeheel is dit werk in zijn pittigen schildertrant een welgeslaagd stuk.
Floris Arntzenius deed het tegengestelde van Gerdes in haar portret van mevr. A. Zij schilderde een bejaarde dame in zwarte kleedij tegen een zwarten achtergrond. Veel kwam er zoodoende van het omhulsel niet terecht; ’t is zwart tegen zwart. Maar het gelaat en de handen der figuur hebben er door gewonnen. Daaraan is de zorg niet ten onnutte besteed. Vooral de handen zijn van een prachtig modelé.
Mej. Anna van den Berg zond een stilleven in wit en paars, een stukje, dat wij meenen reeds vroeger gezien te hebben.
Mevr. Bisschop Robertson blijft zich nog steeds gelijk, wij meenen zelfs nog meer diepte in haar werk te bespeuren, wanneer wij voor het prachtige interieur staan van haar „atelier”. In haar geliefde kleuren, zwart en geel, heeft zij de intimiteit van een artisten-heiligdom — maar dan van een, die nooit het gouden zonlicht door zijn open vensters laat binnenvallen — meesterlijk weergegeven.
Van Gerard de Boer teekenden wij een paar romantische boschtafreelen aan in zijn overbekend genre geschilderd en van Co Breman wederom een sterk belicht gezicht op Capri.
De jonge van Caspel heeft durf blijkens zijn inzending van een groot damesportret in paarse japon. De stofuitdrukking van het kleed is goed geslaagd, maar de schildering van hoofd en handen verraadt nog geen volleerden meester!
Een meisjeskopje van Frans Deutman laat zien, hoe deze kunstenaar nog voortdurend in zijn toch reeds zoo fijne en beschaafde voordracht vordert. Het teere profiel met het zwarte kapje is een wonderschoon schilderijtje.
Een geestig gevalletje is „de eerste schrijfles” van Jacob Dooyewaard. In een uitnemend verlicht kamertje zijn twee kinderfiguurtjes levenswerkelijk aan een tafel geschilderd.
B. Ferwerda toont zich in zijn „zomermiddag” weer een goed colorist. De hitte van de zomerzon laat hij ook wel door zijn felle kleuren voelen. Maar door het vele paars is het werk wat zwaar geworden.
Een goed geschilderd kinderportret is dat van S. Garf. Een onnoozele, dikke jongen met grooten ernst een negerpop in de armen houdend, is meer dan een welgelijkend portret geworden. Er spreekt iets van de kinderpsyche in.
Van Jaap Gidding trof ons een groot stilleven. Wie veel cubistische schilderingen gezien heeft, zal hier deze veel besproken methode in de schildering der vruchten gevolgd zien. Wie van de cubisten nog niet veel notitie nam, zal zich niet aan ongewone nieuwigheid stooten, maar zich verwonderen hoe mooi de citroenen op de schaal liggen. Gidding schijnt naar zuivere kleuren te streven op de manier van Wijngaerdt en heeft reeds veel bereikt, zijn coloriet is echter nog wat slap.
De weide met de vele liggende koeien van J. W. van der Heide is krachtig en verdienstelijk voorgedragen. Alleen de lucht is van een leelijke saus.
Mevr. S. Heyberg—Ledeboer zond een met groote zorg geschilderd, gestyleerd portret van een dame. Een mooi stilleven is dit van W. Jansen: twee kaarsen op een tafel, elk met een doorschijnend hoedje rond de vlam, werpen een fantastisch rood licht door een kamer. Een marmeren klok en schoorsteen worden er zeer natuurlijk door belicht. De stofuitdrukking is zeer krachtig; alleen de appelen op de tafel zijn te veel verf gebleven.
W. A. Knip had in zijn „poort te Harderwijk” wel een aardig gegeven. Er zijn ook wel-geslaagde gedeelten op dit groote doek; maar het geheel voldoet niet door de fragmentarische behandeling van verscheidene deelen. Wat hadden ’t oude vrouwtje en het trapje niet een mooi effect kunnen geven bij juister schildering.
Een inzending van Krabbé noemden wij reeds. Zulke donkere kleuren zijn wij van dezen Laarder schilder niet gewoon. Wij zien hem hier weer eens van een anderen kant. Ofschoon zijn figuren bij meer moderne kleurbehandeling suggestiever werken, is deze donker geschaduwde schilderij toch een kapitaal stuk werk. Een kleine boerenjongen „Maarten” staat er zóó parmantig uitgeteekend met de handen in de broekzakken — den echten jongensbroek, waarop hij trotsch schijnt als een cadet op zijn uniform — dat de rake en frissche opzet u lang bij blijft.
Van Frans Langeveld noteerden we een buitenstudie met veel licht en een goed geslaagd eveneens zeer licht landschap van Jean La Mayeur.
Meurs zond rhododendrons, een naar het decoratieve neigende schildering; een rijkdom van bloemen in mooie kleur; alleen de groene bladen zijn verf gebleven.
Een origineel stilleven zond Jan Poortenaar. „Rozen” noemt de schilder het. De bloemen doen het echter het minst, terwijl een blauw potje zeer goed van stofuitdrukking is.
Het Leidsche Plein van Mars van Raalte is wel knap gedaan; alleen is de gelijkenis met het werkelijke stadsdeel verre te zoeken.
Het tulpenland van Willem Roelofs is een schitterend stuk coloriet. Hier straalt een weelde van kleuren uit en jubelt de rijkdom van de vruchtbare bollenstreek.
In het gezicht op Antwerpen van Hobbe Smith is het rivierwater mislukt. Een groot stilleven: een jonge koopman voor een hoopje groenten. De figuur is niet geslaagd, maar de groenten en vruchten des te beter. Welk een prachtige, fijne schildering van de lichte knolletjes b.v.!
Van der Tonge blijft een merkwaardig meester met zijn Larensche interieurs. Zooals hij ze schildert, vervelen zij niet. Ondanks de donkere, bijna grauwe kleuren van een drietal boerinnen heeft de schilder door het binnenvallend licht alle eentonigheid weten te vermijden.
Nog noteerden wij een fijn stukje van Gerard van Vliet, een sloot aan den Amstelveenschen weg. Het langzaam wegschemeren van het vlakke land in een ver verschiet is zeer goed weergegeven.
Noemen wij ten slotte nog een frisch havengezicht van C. Vreedenburgh, een stilleven van mevr. Vreedenburgh, krachtig van stofuitdrukking en een mooi belicht stadsgezicht van Weissenbruch in sterker kleuren dan wij van hem gewoon zijn.