De Maasbode/Jaargang 53/Nummer 17404/Avondblad/Uit Cuypers' leven

Uit Cuypers’ leven
Auteur(s) A.F. van Beurden
Datum Zaterdag 5 maart 1921
Titel Letteren en kunst. Uit Cuypers’ leven
Krant De Maasbode
Jg, nr 53, 17404
Editie, pg Avondblad, derde blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

LETTEREN EN KUNST.
UIT CUYPERS’ LEVEN.

      God schonk aan Dr. P. J. H. Cuypers het voorrecht lang te leven en bijna zóó oud te worden als zijn moeder, Joha. Maria Bex van Brunssum, die 94 jaar werd. Tot in den allerlaatsten tijd kende hij nog niet de gebreken des ouderdoms. Hij stond vroeg op, was spoedig aan den arbeid en droeg dan, om zich gemakkelijk te kunnen bewegen, een donkerblauwe trui. Ontbijten en eten, dat waren voor hem ondergeschikte zaken. Werken, dat was zijn ideaal! Meent nu niet, dat hij zoo vroeg naar bed ging. Wanneer wij vanuit onze studiecel over den grooten tuin naar zijn kantoor en slaapsalet blikten, waar hij ’s avonds werkte, dan was soms nog over tienen de roode lampschijn te zien; dan was de groote kunstenaar nòg bezig. Ter verpoozing liep hij af en toe door den dag in langen jas met stroohoed door den tuin in een tempo, dat jongeren moeilijk konden bijhouden. Hij hield van bloemen en planten, boomen en groen en stond dikwijls op een verhevenheid in den tuin bij het tuinhuis naar de mooie bocht in de Roer te kijken, naar de Kapellerlaan, de weiden en de tuinen, waar hij als kind dikwijls heen ging en speelde!
      Zijn mooi huis aan de splitsing van den Maastrichter weg en de Kapellerlaan, had hij vóór 60 jaar, een gewonen menschenleeftijd, gesticht. Het is grootendeels met klimop begroeid. In die groote woning, waarin zoovele waardige kunstvoortbrengselen ontworpen zijn, zooveel prachtplannen uitgedacht, heeft Dr. Cuypers vele gelukkige dagen ook met zijn begaafde echtgenoote gesleten. Zijn geniale zoon Jozef Cuypers, wiens veelomvattende kennis bij de schittering van zijn vaders genie niet zoozeer op den voorgrond trad, was zijn trouwe helper.
      Maar Dr. Cuypers bleef steeds een krachtige afzonderlijke persoonlijkheid, voor zich. Hij ging zijn eigen zekeren weg.
      Toen hij zich de laatste 15 jaren weer in zijn vaderstad vestigde, en men van alle zijden beslag legde op zijn doorzicht, zijn kennis en zijn arbeidslust, toen men hem tot raadslid, voorzitter van allerlei commissies en nog veel meer benoemde, hebben wij hem vaak kunnen bestudeeren in zijn zekerheid, om in alle moeilijkheden dadelijk den rechten weg te vinden en nooit te weifelen.
      Aan alles, wat Roermond en de kunst betrof, deed hij mede. Niet dat hij alleen oprichtte, stichtte en dan de zaak aan anderen overliet, zooals dit helaas dikwijls gebeurt, neen, hij werkte mede en hield het beloop der zaak in ’t oog tot ze vast stond. Bij de stichting der Kunstvereeniging kwam hij als tweede deelnemer, precies op klokslag, de zaal binnen. Bij de vergaderingen van het Bestuur der Ambachtsschool zat hij, weer of geen weer, vijf minuten vóór den tijd in zijn voorzittersstoel.
      Bij de raadsvergaderingen mankeerde hij nooit en ging in snellen tred tien minuten vóór de vergadering van zijn woning naar het gemeentehuis, zoodat gewoonlijk de klok sloeg als hij op zijn zetel zat.
      Zóó was ’t overal, ook in de kerk, ook in ’t seminarie, als hij een goeden vriend bezocht, ook in de Kapel in ’t Zand. Jaren lang heeft hij telken dage een vroeg bezoek gebracht aan O. L. Vr. in ’t Zand en daar gebeden met den ootmoed en den ijver van een kloosterling. Daarna bracht hij een bezoek aan het graf, waar zijn ouders en echtgenooten rusten, want Dr. Cuypers is tweemaal gehuwd geweest, bad daar en ging dan weer naar huis. Alzoo handelend naar de edele zinspreuk: „Ora et labora”.
      Belezen was hij op het gebied der kunst als geen! Hij kon schitterend vertellen, had een enorm geheugen en sprak zijn talen vloeiend, maar had ook het melodieuze dialect niet vergeten en bediende er zich meesterlijk van. Zijn huis stond steeds voor ieder open. Wanneer men iets weten moest, iets af te spreken, te bedisselen had, als men hulp voor de totstandkoming van een goede zaak noodig had, kon men steeds terecht. Altijd was hij bereid te ontvangen, den geheelen dag door. In vormen hupsch, in ’t gesprek geestig, in ’t helpen ongeëvenaard, hield ieder Roermondenaar veel van hem. Zelfs de man uit het gewone volk liet hem niet ongegroet voorbijgaan. Eu als hij op H. Sacramentsdag in de groote processie eerbiedig met zijn kaars achter het Allerheiligste volgde, omhangen als hij was en versierd met al de ordeteekenen en schitterende bewijzen van vorstengust, dan bad hij met kinderlijk vertrouwen in nederigheid zijn rozenkrans, den geheelen langen weg door.
      Wie veel aan hem zullen verliezen, dat zijn de werklieden, die geslacht op geslacht, onbezorgde dagen hadden in zijn werkplaatsen. Want Cuypers had een goed hart, en bij zijn forsch karakter een milddadig gemoed. Ook de armen zien hem noode weggaan en gedenken hem met tranen en gebeden.
      Nu zal zijn stoffelijk overschot ter ruste gelegd worden in het familiegraf onder den hoogen populier, die al jaren den zerk omhoogtilde, als wilde hij ’t toekomstig graf al ontsluiten. Daarin rusten zijn vader en moeder, zijn echtgenooten, zijn zuster Marie en zijn zuster Cato. Daar rust hij dan kort bij zijn vrienden de prinsen der kerk Paredis, Boermans en Drehmanns, kort bij Jhr. v. Aefferden den Kerkmeester zijner ideaalkerk, het O. L. V. Munster. Eenvoudig is het grafteeken op de groeve, even eenvoudig als hij zelf was.
      Hij is geweest het groote voorbeeld van het Katholieke genie, dat zich heeft kunnen en willen ontplooien door studie en arbeid. Geboren in Roermond, de hoofdstad van ’t Overkwartier, in de schaduw van het door hem herstelde monument, de Munsterkerk, is de kunstenaar ook in zijn vaderstad ontslapen in ongekend hoogen ouderdom, in vol vertrouwen op God, wiens Huis hij met glorie sierde. Het aandenken aan Roermond’s grooten zoon, zal steeds onverzwakt in eere gehouden worden.

A. F. VAN BEURDEN.      

      4 Maart ’21.