DE DADAïSTEN IN DEN HAAGSCHEN KUNSTKRING.
Men schrijft ons uit den Haag:
Er zat een meneer met een monocle aan een tafeltje te lezen. Dat was de Dadasophie. Dada, zoo las hij, ontkent allen hoogeren geestelijken inhoud. Geestelijke inhoud is slechts reclame en suggestie, in den godsdienst door het Kruis, bij Odol door de omgebogen flesch, bij Nietzsche door zijn snor. Dada kan slechts geleefd worden: op deze manier.
Hij klopte. Achter in de zaal stond een blond jongmensch op en begon te blaffen en te kreunen. Sommigen onder het publiek meenden te moeten lachen; anderen wisten niet wat te doen. Wij hoorden alleen een accent van de meest volmaakte wanhoop in het blaffen en kreunen.
De meneer met de monocle las verder. Dada is de uitdrukking van onzen vormloozen tijd en wil dit ook zijn. De wereld is failliet verklaard. Er zijn slechts twee eigenschappen in den mensch: het instinct om te heerschen en de neiging om elkander op te vreten. Alle ethiek is een dekmantel om dit te verbergen. De meest intelligenten: Einstein, Chaplin, Bergson, worden dadaïst. Dada is niets, niets en niets. Dada is niet gemaakt, doch ontstaan. De dadaïst wordt geboren. Van een poging om te ordenen ziet Dada af. Niets verandert wezenlijk.
Het blaffende en kreunende blonde jongmensch bleek de auteur Kurt Schwitters, die, bij het vertoonen van schaduwbeelden, van de „grosze glorreiche Revolution in Revon” vertelde. Er stond een man. Het kind vroeg aan de moeder: waarom staat een man daar? Er kwam een volksoploop. Toen verschenen edities van de bladen over de „grosze glorreiche Revolution in Revon”. Met veel goeden wil zooiets als een politieke satyre.
Mevrouw Van Doesburg speelde de bruiloftsmarsdh van een krokodil, de treurmarsch van een vogel en de militaire marsch van een mier. En Kurt Schwitters — die in de pauze boeken trachtte te verkoopen, nademaal de veiliggestelde gulden niet heelemáál dada is — gaf verzen ten beste: Die Tute ist zu — ein-zwei-drei-krrru-krrri-waf-waf — da war die Tute zu.
Daar ’t in de zaal zeer onrustig geworden was, liep de demonstratie hiermede ten einde. De heer Heyting meende te moeten danken op de manier van dada: dom - dom - dom - dommer - domst - heel dom - domst - domst domst
Onze conclusie? Wanneer dit alles fumisterie is, moeten wij de zaal ontruimen of door deze menschen doen ontruimen. Wanneer echter — wat wij gelooven — wij hier de volstrekt wanhopigen voor ons zien, dan is het schouwspel dezer geestelijke zelfverminking zóó smartelijk, dat wij niet denken aan een lach. Het was — voor ons althans — een zeer verdrietige avond.
|