De Maasbode/Jaargang 55/Nummer 18586/Ochtendblad/Dada in Rotterdam

Dada in Rotterdam
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 1 februari 1923
Titel Letteren en kunst. Dada in Rotterdam
Krant De Maasbode
Jg, nr 55, 18586
Editie, pg Ochtendblad, eerste blad, 2
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

LETTEREN EN KUNST.

DADA IN ROTTERDAM.

      Menigmaal waren er dezen winter bij belangwekkende lezingen en voordrachten een handje vol menschen in de zaal.
      Gisterenavond was voor de Dada-voorstelling de Salon Doele tot in de uiterste hoeken bezet. Overal moesten stoelen worden bijgeplaatst en menig bezoeker moest met een staanplaats genoegen nemen.
      Het is typeerend voor het peil van onze intellectueele belangstelling.
      Eerzame burgermenschen, die hun avonden met moeder de vrouw thuis plegen door te brengen, jongelui, die ’s Zondags de voetbalvelden en ’s avonds de tingeltangels bevolken en vele heele en halve artisten waren samengekomen voor een deel om herrie te maken of althans mee te maken.
      Aan herrie heeft het niet ontbroken en al gaf Schwitters met zijn meerendeels idiote gedichten alle aanleiding tot hilariteit, over het geheel heeft het publiek zich vlegelachtig gedragen.
      Het geloei bij de inleidende woorden van Theo van Doesburgh b.v. was totaal misplaatst. Hetgeen daar betoogd werd in aphoristischen vorm was niets buitensporigs: extremistische tijdschriften hebben ons aan zulke bespiegelingen al gewend gemaakt. In zoover er onze tijd in onder de loupe wordt genomen en aan de kaak gesteld in al zijn barbaarschheid en ongerijmdheid, verwarring en verwording, is er veel in te waardeeren, maar alles blijft natuurlijk negatief en rammelend.
      Overigens bevesigde dit persoonlijk optreden van Theo v. Doesburgh de meening, die wij ons uit zijn schrijverij en artistieken arbeid gevormd hebben, n.l. dat hij een vrij onbeduidende persoonlijkheid is bij wien de charlatannerie er dik opligt.
      Naast het onecht en kwasterig gedoe van v. Doesburgh vielen de eenvoud en beschroomdheid van den Duitscher Kurt Schwitters op. We weten volstrekt niet wat we aan hem hebben, maar hij heeft iets sympathieks over zich. Zijn door de zenuwen doorvreten magere gezicht heeft soms een uitdrukking van zoo diepe melancholie, dat men hem veel liever eens de hand zou drukken en kalm met hem praten, dan hem uitjouwen, zooals een deel van het publiek deed. Hij is een zeer beklagenswaardige jongen.
      Kunnen wij voor zijn verzen geen waardeering hebben — veel ontging ons door het voortdurend tumult — van Benset hoorden wij eenige gedichten voorlezen, waarvan de oudere vooral typische voorbeelden zijn van klankschilderend taal-impressionisme. De „militaire verzen” zijn zeker niet gekker dan die van Herman Gorter, welke op onze H.B.S.-sen gelezen worden.
      Voor de muziek van Rieti verwijzen wij naar het oordeel van onzen Haagschen muziekreferent in het avondblad van Zaterdag. Tot slot heeft mevr. v. Doesburgh nog een rag-time gespeeld van Eric Satie, welke wij als niet-deskundigen zonder bezwaar hebben kunnen waardeeren.
      Ten slotte blijven wij er bij, dat men het optreden van dit drietal niet moet begunstigen. Gisteravond moest ten slotte de hoofdcommissaris van politie de herrie bezweren en wel een dozijn gehelmde agenten kwamen in de zaal surveilleeren. Dat dit noodig zou zijn was te voren te voorzien en we vragen ons af of het dan niet beter is deze demonstraties om hun ordeverstorend karakter eenvoudig te verbieden.
      Niemand mist er iets bij, want wie zich voor deze extreme richtingen interesseert, kan zich wel op andere wijze op de hoogte stellen.