De Maasbode/Jaargang 69/Nummer 27275/Avondblad/De moord in de Oranjeboomstraat
‘De moord in de Oranjeboomstraat. Twee-en-twintig getuigen opgeroepen’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit De Maasbode, vrijdag 5 maart 1937, derde blad, p. 11. Publiek domein in de EU. |
De moord in de Oranjeboomstraat.
Twee-en-twintig getuigen opgeroepen.
DE rechtbank heeft hedenmiddag een aanvang gemaakt met de behandeling van de zaak tegen den 38-jarigen loswerkman H. T. die ervan verdacht wordt op Zaterdagavond 19 September in een pand aan de Oranjeboomstraat een 38-jarige vrouw te hebben vermoord door haar met een steekbeitel eenige slagen op het hoofd toe te brengen.
Zooals men zich herinneren zal, deed de politie op Zondagavond 20 September te omstreeks kwart over tien een lugubere ontdekking, toen zij pand 173a aan de Oranjeboomstraat binnenkwam. Zij trof daar in de achterkamer van die woning het lijk van een vrouw aan tegen een deur, die van binnen was afgesloten. Bij het lijk, dat een groote wonde aan het achterhoofd vertoonde, werd een groote plas bloed gevonden. De toestand in de kamer wees er op, dat er een worsteling had plaats gehad. Toen de politie het lijk vond, was de vrouw al ongeveer veertien uren dood.
Om 10 uur in den Zondagavond was de politie van het bureau Nassaukade opgebeld door een verpleger van het Ooglijdersgesticht in de Nadorststraat, die namens een patiënt vroeg een onderzoek te willen instellen naar de 38-jarige vrouw M. K. die binnenkort in het huwelijk zou treden. De vrouw had beloofd den patiënt op Zondagmiddag te komen bezoeken, maar ze was niet verschenen en nu maakte de patiënt zich ernstig ongerust over haar.
De aard van de mededeeling was dermate onrustwekkend, dat er dadelijk een agent van politie naar het opgegeven adres werd gezonden, die toen tot de ontdekking kwam, dat de vrouw vermoord in haar woning lag. Op het oogenblik, dat de agent van politie zich aan de woning in de Oranjeboomstraat vervoegde, waren de kostgangers van de vermoorde vrouw reeds tot de ontdekking gekomen, dat er iets niet in orde was. Mejuffrouw Jansen toch had, thuiskomende, bemerkt dat haar hospita niet als gewoonlijk voor haar had gezorgd. Dat was de aanleiding dat zij aan de kamerdeur aanklopte. Toen zij niet werd opengedaan, had zij willen binnentreden, maar de deur gesloten gevonden. Dat was haar bijzonder vreemd voorgekomen, omdat zij door een kier licht zag branden in deze kamer. Reeds denzelfden avond arresteerde de politie den 38-jarigen loswerkman H. T. die thans, als verdachte van den moord moet terechtstaan. Die arrestatie hield geen verband met den moord. Reeds eenige dagen te voren was T. aangehouden als verdacht betrokken te zijn bij een inbraak. Er was toen tegen hem niet voldoende bewijs te construeeren, zoodat hij weer op vrije voeten werd gesteld. Intuschen werd het onderzoek in deze inbraak verder voortgezet en daarbij kwam eenig bezwarend materiaal tegen T. voor den dag, waarop de politie andermaal tot arrestatie van T. overging.
Toen de politie vernam, dat T. een goede bekende was van de vermoorde vrouw, werd het onderzoek in die richting voortgezet. Zoowel de patiënt uit het Ooglijdersgesticht als de beide kostgangers verklaarden, dat T. herhaaldelijk op bezoek kwam bij de thans vermoorde vrouw en dat hij buitengewoon op haar gesteld was. De vrouw echter had tegenover de kostgangers meermalen uiting gegeven van haar angst voor T.
Korten tijd na zij arrestatie heeft T. voor de politie een omstandige bekentenis afgelegd.
Hij had verklaard, dat hij dien Zaterdagavond om 8 uur aan de woning in de Oranjeboomstraat had aangebeld. Nadat de deur opengetrokken was, had T. zich naar boven begeven, maar in de gang van de tweede etage was het al dadelijk tot ruzie gekomen met de vrouw, omdat zij hem voor dief had uitgescholden. Dat had T. zich erg aangetrokken en al ruziemakende en scheldende waren zij in de achterkamer gekomen. Daar greep de vrouw een op een kast staand beeldje, dat zij hem naar het hoofd wilde gooien. T. had toen een steekbeitel opgenomen, die ook op die kast lag en daarmee had hij haar een paar slagen op het hoofd gegeven. De vrouw was gevallen en T. had zich daarop uit de kamer verwijderd. Hij wist zeker, dat de vrouw nog leefde, toen hij de kamer verliet. Zelf heeft T. toen de kamerdeur dichtgetrokken, maar hij deed haar niet op slot.
Na zijn daad was T. naar beneden geloopen. Hij had de straatdeur wijd open laten staan en de steekbeitel, die hij nog bij zich had, had hij in het Spuikanaal (Mallegat) geworpen.
De politie heeft op de door T. aangeduide plek langdurig gedregd, maar het voorwerp, waarmee de moord gepleegd zou zijn, niet gevonden.
Bij het verdere justieele onderzoek is T. weer op die bekentenis teruggekomen.
De dagvaarding legt H. T. primair moord ten laste. Subsidiair zijn gesteld doodslag, mishandeling, den dood tengevolge hebbend.
Het O.M. vertegenwoordigd door mr. F. M. Wilbrenninck heeft negentien getuigen opgeroepen, onder wie drie deskundigen.
Van de zijde der verdediging, die gevoerd wordt door mr. G. J. Scholten zijn drie getuigen à décharge opgeroepen.
De rechtbank wordt gepresideerd door mr. G. L. van Oosten Slingeland.