De huizen van Ool, meestal boerenwoningen en schuren, met enkele heerenhuizingen vormen een laaggetrokken eirond door wegen omsloten. Wandelt men door, dan heeft men aan de achterzijde een ruim uitzicht over het langs de Maas liggende bouwland en het verschiet aan de overzijde der Maas. Daar ziet men het vruchtbare Oosden met zijne pachthoeven liggen, omgeven door prachtige lanen van linden en eiken. In de verte ligt de toren. Het is het dorp langs de Maas, Linne, vroeger zoo welvarend door zijne scheepvaart en thans zoo stil. Ter zijde ligt het derde dorpje Merum, waarheen we direct zouden gaan.
Alvorens Ool te verlaten, herinneren we ons nog, hoe een bewoner van dit dorp, volgens de kroniek van Roermond, voor ongeveer 2½ eeuw, een treurige rol gespeeld heelt in de toenmalige heksenprocessen, tegen welke onzinnige processen de geestelijkheid toen reeds met zooveel kracht, maar te vergeefs ijverde.
Den 24 Sept. 1613 werd Trijntje van Sittard, uit Roermond, moeder van een 12-jarig meisje, op het zeggen der laatste, van tooverij beschuldigd en gevangen genomen. Zij maakte op de pijnbank een zekeren „meester Jan” uit Ool bekend, als opperste aanvoerder der toovenaars en toovenaressen en behalve dezen werden dan ook nog een tal van andere personen gevangen genomen. De Oolsche „meester Jan” bracht met zijne afschuwelijke leugens nog 41 personen in beschuldiging uit alle steden in den omtrek, uit Roermond, Stralen, Wassenberg, Swalmen; ze werden allen veroordeeld om tot pulver verbrand te worden. 40 toovenaars werden op den brandstapel gericht, en gedurende 20 dagen lang zag men te Roermond dagelijks 2 onschuldigen martelen en braden. Hoe het mogelijk is, dat men de bekentenissen, die men deze arme menschen op de pijnbank ontwrong, voor waar kon houden, blijft nog een raadsel. Zeker is het, dat de wereldlijke overheid en de magistraat zich weinig gestoord hebben aan den goeden raad, die hen zeker gegeven is door de geestelijke herders, om de onschuldige slachtoffers van het volksbijgeloof te sparen. Zoo brachten de leugens van „meester Jan” tal van onschuldigen in het ongeluk.
Als ’t Merumer markt is, blazen ’s morgens vroeg de Roermondsche bakkers op hun hoorn, om den volke te verkondigen, dat zij in alle vroegte de bekende spinweggen gebakken hebben. Dit gebruik is reeds oud en komt daarvan daan, dat de spinsters in vroeger tijd even als andere dienstbare personen, van dien dag af ’s morgens met het licht hun werk begonnen. Diegenen, die op dien eersten dag procies op tijd en vroeg aan den slag waren, kregen opzettelijk gebakken spinweggen ten geschenke van de vrouw des huizes. We zouden nu naar Merum gaan. Links langs den weg ligt het hooge land met zijn steile taluds, zoo regelmatig afgesneden, alsof deze met de spade afgestoken waren, zij zijn bedekt met een fijn, kort gras. De alleen staande molen rijst boven het bouwland op, alsof hij op het bastion van een fort stond en zijne silhouette teekent zich scherp tegen de blauwe lucht af.
Rechts ligt eene lage waterachtige vlakte, met slooten doorsneden. Aan den zoom der hoogvlakte zien we Merum in het hout gedoken liggen. Het oude kasteeltje, met zijn grijsgekalkte muren, terras, trap en nevengebouwen is de Oudeburg des dorps, waarom in alle nederigheid en kalmte Merum’s huizen en woningen liggen.
Tegen de helling van den heuvel in den tuin ontwaren wij een kolossaal overblijfsel van oud muurwerk. Het is de rest van een vierkanten toren van zware constructie. De muren zijn, evenals die van den ouden toren van Herten, gegoten en bestaan uit keien; de steenen zijn van buiten overtrokken met zandsteenen, van binnen zijn nog de gaten te zien, waarin de balken gelegen hebben. Een houten trap loopt van buiten naar een koepeltje, waarop een ooievaar staat. Van af dit platform, dat we beklommen, heeft men een fraai vergezicht op de omringende landouw. We maakten vele gissingen over het ontstaan van dezen toren; zou hij als wachttoren dienst gedaan hebben, evenals die, welke wij te Maasniel, te Kessel en elders aantreffen, of zou dit een overblijfsel zijn van den machtigen burcht der heeren van Meerhem uit de 12e eeuw? Merum is oud; reeds op de Romeinsche reiskaart heet het Mederiacum, wat sommigen ten onrechte voor Melick aanzien.(l)
Dat de Romeinen te Merum eene vestiging gehad hebben, blijkt uit den voor eenige jaren gesloopten en afgegraven grafheuvel, de „Drususberg” genaamd. Dit was een heuvel, in het lage veld gelegen, uit verschillende aardlagen bestaande, met sporen van een verbrandingsoven in het midden en waarschijnlijk van Romeinschen oorsprong. Hij was zoo omvangrijk, dat in Nederland alleen de tumulus, tusschen Rolde en Assen in Drenthe gelegen, eenigszins in grootte met dezen overeen kwam. Bij de bevolking en bij de oudheidkundigen was hij wel bekend, en er wordt zelfs in verschillende werken een afbeelding der terp aangetroffen. Bij het afgraven vond men een mammoutstand, een zwaard en nog andere voorwerpen. Hij kreeg zijn naam door de volksmeening, dat daaronder de bekende veldheer Drusus zou begraven zijn. Of het een vluchtheuvel, een grafterp of eene offerplaats geweest is, ligt in het duister, maar wellicht was deze Drususberg de plaats, waar de laatste afgodendienaars der Limburgsche gouw offerden. Wie weet of de Heidenen, die te Linne woonden, en die, volgens de Sage, in de 8e eeuw het langst weerstand boden aan de predikingen en vermaningen van den H. Wiro en zijne geestelijke gezellen uit het klooster te St. Odilienberg, hier niet ’t laatst aan hunne valsche goden offerden. Hoe dit ook zij, zijne aarde heeft thans eene edeler bestemming en of de Voorzienigheid het zoo gewild heeft, de steenen uit den klei van den Drususberg gebakken, zijn gebruikt voor het Godshuis van Herten.
Van Merum gingen we door het veld naar den Rijkskiezel-
(1) De zienswijze van te Merum het Mederiacum der kaart van Peutinger te zoeken, steunt op geen anderen grond dan op de gelijkluidendheid der namen en op de valsche bewering dat de middeleeuwsche overblijfsels van het slot Merum van Romeinschen oorsprong zouden zijn. De Romeinsche heerweg van den rechter Maasoever op Xanten loopt meer dan anderhalf uur links, te Melick over de Roer.
(De Red.)
[160]
– 156 –
weg en lieten ter rechterzijde, toen we naar de stad terugkeerden, het in den laatsten tijd zeer verfraaide kasteeltje Hattum liggen. Links van den weg bruischte en klotste het water der Roer in een breeden, schuimenden, sneeuwwitten stroom over het Hoogbat in de lage Hambeek, een fraaien waterval vormende. — Over de Michielsbrug betraden we weer de stad, voldaan over ons uitstapje en afscheid nemende tot een volgende wandeling.