De Maasgouw/Jaargang 19/Nummer 10/Bijdrage tot de geschiedenis der Graven van Kessel

Bijdrage tot de geschiedenis der Graven van Kessel
Auteur(s) Ed. Rosenkrantz
Datum 31 mei 1897
Titel Bijdrage tot de geschiedenis der Graven van Kessel
Tijdschrift De Maasgouw
Jg, nr, pg 19, 10, 40
Brontaal Nederlands
Bron tijdschriften.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[40]


– 40 –


[...]


Bijdrage tot de geschiedenis der Graven van Kessel.

Medegedeeld door Ed. Rosenkrantz.

(Vervolg)

      1481, 19 Februari. — Hendrik van Vlatten, erfschenker van het land van Gulik, verkrijgt van Vullink van Kessel met toestemming van diens vader Peter, bastaard van Kessel, een aandeel in den hof Kopesch met toebehoor in de Guliksche ambten Nideggen en Zulpich, tegen eene erfrente van twintig malder rogge uit den bovensten hof te Kempen; getuigen: Peter, bastaard van Kessel, Vullink’s vader, Godart van Kessel en Gerhard van Wintzen genaamd van Eicks Vullink’s oomen, Godart van Anstel proost van S. Peter te Zulpich, Reinhard Buck van Goltzheim, ambtman te Zulpich en Salentin van Geislair genaamd Haich.
      Zegels: 1. en 3. van Vullink en Godart van Kessel, in het schild: vijf ruiten kruislings geplaatst; — 2. van Peter bastaard van Kessel, in het schild: vijf ruiten kruislings geplaatst, met de bastaard-schuinstreep over alles heen.
      Vullink van Kessel had dit aandeel in het goed Kopesch geërfd, van zijne moeder Iberch van Hackenbroich, de echtgenoote van Peter bastaard van Kessel; deze kan een natuurlijke zoon zijn van Vullink van Kessel, Hendrik's zoon en broeder van Godart (zie erfdeeling van den 21 September 1460), en de laatstgenoemde, dezelfde als Godart van Kessel, de bovengenoemde „oom” van Vullink, die dan diens „grootoom” is.
      1484, 17 November. Up gunstach na s. Mertynsdag des h. busscops. De schepenen der dingbank van Maasbracht en Kaldenkirchen getuigen, dat Peter van Kessel, Hendrik’s zoon, aan de echtgenooten Goirt Derichs en Katharina een malder rogge erfrente verkocht en daarvoor een vierde morgen akkerland bij zijnen hof, „ter Schuren” te Burcht in het kerspel Maasbracht verpand heeft.

      1491, 1 September. Op s. Ghyelis dach d. h confess. Broeder Johan van Aabroick, prior van het klooster S. Pietersberg, genaamd S Odiliënberg van de orde van het h. Graf te Jerusalem, maakt bekend dat Philips van Eyl, de door wijlen zijnen vader Sander aan het klooster voor het jaargetijde van Johanna van Kessel, Margareta van Havert en Agnes van Scobbendorp, toegewezene jaarrente van vier goudgulden uit het goed Meyswinkel tusschen Wassenberg en Roer-Kempen, afgelost heeft met honderd gulden, elke gulden tegen vier en dertig stuivers gerekend.
      Bezegelaars: het convent en de schout Zietze Pyll voor de schepenen van Odiliënberg.
      Strange, die ook deze oorkonde gezien heeft, zegt in deel VI blz. 99, dat Sander van Eyll, dit jaargetijde gesticht heeft „om heyl synre zielen wil ende voer synre huysfrouwen zielen bijnamen Jonfrouwe Johanna van Kessel, Jonfrouwe Margriet van Havert, Jonfrouwe Agnesa van Scobbendorp” en bemerkt tevens dat de laatstgenoemde in het jaar 1494 nog leefde.

(Wordt vervolgd.)