Drie voordrachten over de nieuwe beeldende kunst (met 39 afbeeldingen) door Theo van Doesburg. Uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur te Amsterdam 1919.
Een beoordeeling te geven van de beeldende kunst, in dit boekje gereproduceerd, zou niet juist zijn, niet in overeenstemming met het doel van dit werkje, dat in de allereerste plaats een inzicht wil geven in de beteekenis der ultra-moderne schilderkunst en de bedoelingen van haar beoefenaars door het woord en niet door het beeld. Voor wie die bedoelingen begrijpen wil, is het dan ook beter dit boekje te lezen, dan uit de gereproduceerde kunst die bedoelingen op te maken: deze is nog zeer vaag.
Met beweringen, waarvan de draagkracht den schrijver zelve niet bekend schijnt, met begrippen, waarvan de inhoud niet wordt duidelijk gemaakt, wordt de ontwikkelingsgang der schilderkunst uitgestippeld. Het gaat van een leien dakje... bij den schrijver, wiens doel is: te doen uitkomen, dat »d e nieuwe schilderkunst« (waarvan hij n u reeds weet, dat zij eenmaal als de groote reformatie zal worden aangeduid) is »het abstraheeren der kunst van de natuur«, de verdwijning van het object uit de schilderij, het uitdrukken van onze geestelijke ontroeringen door de compositie van lijn en kleur. Zooals de muziek direct de geestelijke ontroeringen weergeeft
Of de schilderkunst hiertoe komen kan, of het met haar aard in overeenstemming is, dàt heeft de schrijver niet aan een onderzoek onderworpen. Hoe het mogelijk is, alleen in kleur en lijn, bijvoorbeeld rouwgevoel uit te drukken — waartoe de toonkunst met maat en toon wel in staat is — dient nader te worden uiteengezet.
In een der illustraties wordt dan een »nieuw” schilderij van Vilmos Huszàr weergegeven, dat »het karakter van het doorelkaar van het woelige stadsbeeld met zijn wisselende perspectieven op abstracte wijze tot beeldende uitdrukking” brengt. Het geeft in zijn verwarrende kleur-blokken-plaatsing inderdaad het gevoel van verwarring (ontroering kon het niet wekken). De schilder nam zich dus een gegeven uit het werkelijk geziene, doch geeft niet weer: een louter »geestelijke ontroering”. De schilder kwam dus tot weergave van een begrip, (niet tot verbeelding van een ontroering) zooals de nieuweren zich dan ook ten doel stellen. Of het »begrip” in kleur en lijn kan worden weergegeven, dat betwijfelen wij. Nu was het nog ten deele mogelijk omdat »verwarring nog door (materiëele) verfvlakken kan worden weergegeven, maar hoe, indien de zware arbeid van den ploeger het hart van den ziener ontroert?
Dat deze »nieuwe schilderkunst”, die zich doordat zij alleen kleur en lijn wil geven, bijgevolg de schilderij als vlak naar voren dringt, in de decoratieve lijn gaat, is buiten kijf. Wij willen ook niet twijfelen aan de artisticiteit der kunstenaars, wij ontkennen niet dat er symbolische ver-beeldingen zijn voortgebracht, van groote waarde voor een nieuwe ontwikkeling, een nieuwe groei der beeldende kunst. Maar wij bespreken die kunst hier niet, wij bespreken de gedachten van den schrijver en het doel dat hij zich voor oogen stelt is niet bereikbaar. Wij herhalen, voor wie iets over het doel der ultramodernen weten wil, is dit werkje onmisbaar.
Lb.
|