De Nederlander/Jaargang 52/Nummer 14741/Ton Koot bezocht Amerikaanse musea
‘Ton Koot bezocht Amerikaanse musea’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit De Nederlander, vrijdag 6 december 1946, p. 5. Publiek domein. |
[ 5 ]Ton Koot bezocht Amerikaanse musea
Drie Nederlandse museumdeskundigen hebben in de afgelopen drie maanden in de Verenigde Staten 22.000 km afgelegd, waarbij zij in ongeveer dertig steden 85 musea bezochten. Het was niet alleen de bedoeling, dat de ervaringen van deze reis ten goede zouden komen aan de Nederlandse musea maar ook, dat de buitenlandse deskundigen aan de Rockefeller Foundation, de gastvrouw, rapport zouden uitbrengen over hun bevindingen. Dit is het eerste experiment op dit gebied.
De heer Ton Koot, secretaris van het Rijksmuseum te Amsterdam, had tot taak vooral de organisatie der Amerikaanse musea te bestuderen. Hierbij kwamen de volgende vragen naar voren: hoe zijn de musea opgezet en geëxploiteerd, en welke rol spelen zij in het culturele leven?
In de opzet is een belangrijk verschil te constateren met de Nederlandse musea, die voor het grootste deel overheidsinstellingen zijn. De Amerikaan huldigt ook op dit terrein het beginsel van „free enterprise”, zodat de musea meestal stichtingen zijn, opgezet met kapitaaldeelname van de stadgenoten, die zich ook al door medezeggenschap in de leiding veel meer voor „hun” museum interesseren. Een dergelijk systeem zou, aldus de heer Koot, voor de kleine Nederlandse steden ook aanbeveling verdienen. De Amerikaan kent geen onderscheidingen van staatswege als bijv. de orde van de Nederlandse Leeuw en beschouwt het als een onderscheiding lid te zijn van een raad van bestuur van een museum, aldus de heer Koot. Publieke belangstelling wekt men o.a. op door het mogelijk maken van lidmaatschap van het museum voor ongeveer 10 dollar per jaar. De Amerikaan vindt dit ten volle zijn geld waard en voor het museum is het een goede bron van inkomsten. Entree hoeft men meestal niet te betalen, maar een lidmaatschap geeft recht op het bezoeken van de regelmatig georganiseerde lezingen in een museum, waarborgt toezending van alle uitgaven (catalogi, publicaties e.d.), geeft den kinderen het recht cursussen op kunstgebied te bezoeken en geeft vrije deelname aan andere door het museum georganiseerde culturele gebeurtenissen. Vaak is het museum namelijk veel meer dan alleen een tentoonstellingsruimte. Het is ook een cultureel middelpunt, met een of meer concert- of toneelzalen, waar uitvoeringen worden gegeven, lezingen worden gehouden en vergaderingen worden georganiseerd. Sommige van die zalen bieden plaats aan 1400 toeschouwers. Gemiddeld hebben de musea 1000 leden. het „metropolitan museum” in New York heeft er 8000 en sommige musea in het midden-Westen, waar alles veel sterker geconcentreerd is in één museum, hebben tot 20.000 leden.
De musea zijn de gehele dag behoorlijk bezocht en hebben veelal een gemiddeld bezoekersaantal van een. half tot een millioen per jaar. Het is opvallend te zien, hoeveel kinderen door de gegeven cursussen opgewekt worden hun vrije Zaterdagmorgen aan museumbezoek te besteden. Gemiddeld ziet men in de musea voor volwassenen op Zaterdagochtend 300 kinderen, die zelf actief bezig zijn, of bezig gehouden worden door deskundig personeel. Er zijn ook speciale kindermusea, geheel ingesteld op kinderbezoek. Het „Brooklyn Childeren’s museum” heeft zelfs een eigen menagerie. In tegenstelling tot Nederland, waar de jeugd het museumbezoek pas ongeveer in het 14e levensjaar begint, stimuleert men in doorsnee bij de Amerikaanse jeugd het museumbezoek van het zesde tot veertiende jaar.
De staf van een Amerikaans museum is gewoonlijk ongeveer driemaal zo groot als die van een Nederlands museum van overeenkomstige grootte en strekking. Zo heeft bijv. het Rijksmuseum 140 man personeel, het „Metropolitan Museum” 450, het stedelijk museum te Amsterdam ca. 40 en het „Museum of modem art” te New York 150. Dit komt voornamelijk, omdat men veel meer rondleidingspersoneel nodig heeft en apart administratief en zakelijk personeel, waardoor de museumdeskundigen vrijkomen voor hun wetenschappelijke taak.
De heer Koot woonde in het „Brooklyn Children’s Museum” een speciale Holland-middag bij en naar zijn mening is het mogelijk de belangstelling voor Nederland bij de jeugd sterk te stimuleren door het zenden van goede modellen van costumes, gebruiksvoorwerpen, moderne architectuur, schepen, bruggen en boerderijen. Nederland heeft een enorme goodwill, omdat het Nederlanders zijn, die in de vroegste Amerikaanse geschiedenis een rol spelen, maar kan deze reputatie nog sterk verbeteren.
Natuurlijk heeft de heer Koot ook aandacht besteed aan technische details. Hierbij is hem o.a. opgevallen, hoe goed geïnformeerd men aan de „informationdasks” is, waar, voor zeer weinig geld, overdrukken uit catalogi en beschrijvingen (met historie) van een enkel schilderij te koop zijn. De gemiddelde Amerikaan koopt geen hele catalogus, want hij kijkt liever dan dat hij zo’n uitgebreid werk leest. Alleen de catalogi van het „museum of modern arts” worden veel gekocht en vormen 60 % van de inkomsten, die per jaar ongeveer een millioen dollar bedragen.
Men zoekt momenteel naar andere vormen van exploitatie, daar schenkingen en legaten nu zwaar belast worden. Vermoedelijk zal men moeten overgaan tot het heffen van entree.
De heer Koot vertelde voorts nog, hoe men de smaak van het publiek tracht te verbeteren en de fabrikanten tracht aan te zeten tot het produceren van aesthetisch verantwoorde artikelen — al kost het fabriceren dan wat meer geld — door een tentoonstelling van behoorlijk gevormde gebruiksvoorwerpen in het „museum of modern art” georganiseerd in samenwerking met enige fabrikanten. In Nederland, zo meende de heer Koot, zijn de fabrikanten zich meestal beter bewust van hun verantwoordelijkheid op aesthetisch gebied en is een dergelijke tentoonstelling niet nodig.
De drie deskundigen hebben over de oceaan vele vriendschapsbanden aangeknoopt en men verwacht dan ook vele Amerikaanse collecties volgend jaar op een tegenbezoek hier.