De Nieuwe Amsterdammer/Nummer 139/Schilderkunst en ornamentale kunst?

Schilderkunst en ornamentale kunst?
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 25 augustus 1917
Titel Schilderkunst en ornamentale kunst? Aan Laurens van Kuik en zijn richtinggenooten.
Tijdschrift De Nieuwe Amsterdammer
Jg, nr, pg [3], 139, ?
Opmerkingen Reactie op Laurens van Kuik (28 juli 1917) ‘Schilderkunst en ornamentale kunst. Aan Theo van Doesburg’, De Nieuwe Amsterdammer, nr. 135.
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

SCHILDERKUNST EN ORNAMENTALE KUNST?

Aan Laurens van Kuik en zijn richtinggenooten

      Gij vergist U zeer — en deze vergissing is algemeen bij uw richtinggenooten — wanneer ge de zuiver-beeldende schilderkunst verwart met hetgeen gij ornamentale schilderkunst noemt. Wij kunnen het heusch niet helpen, dat een zeker groepje schilders, die eens waanden den nieuwen geest te kunnen realiseeren, daartoe, bij gebrek aan vakkennis, onmachtig bleken en daarom — en misschien nog om andere redenen — met Le Fauconnier incluis — weer zijn teruggesuld in het bruine impressionisme; in het symbolisme; in de Romantiek. De reden hiervan is, dat zij in wezen nooit iets anders dan impressionisten waren — en nog zijn — in weerwil van den schijnbaar modernen vorm waarin zij hun werk aanboden.... en nog aanbieden. Gij vergist U ook — en dèze vergissing is de gevaarlijkste voor U — wanneer gij meent, dat wij „door preciese verhouding van kleur, lijn en vlak zeer zuivere en beteekenisvolle ornamenten willen maken”. Niets is minder waar en ons meer vijandig. Wat wij doen is datgene wat alle kunstenaars in wie een beeldend bewustzijn leefden voor ons gewild hebben: de realiteit, of juister: de aesthetische ervaring der realiteit beeldend verwerken. Wanneer wij dit bewust, consequent en zoo zuiver mogelijk doen, dan komt dit, door dat wij door de individueel-emotioneele afbeelding der realiteit — impressionisme, realisme enz., — heen, hebben ingezien, dat pâte, streek, toon, enz., schijnwaarden der schilderkunst zijn, welke ontstonden tijdens een materialistische kunstopvatting. Met de intrede van het geestelijk kunstbewustzijn, werden deze dingen waardeloos en verviel het besef, dat men in een kunstwerk de menschelijke hand moest herkennen. Niet de menschelijke hand, — met haar uitgebreide familie: pâte, toon, streek, vuil, enz., — moet in het werk zijn afgedrukt, maar de menschelijke geest, om ’t even of deze geest gerealiseerd wordt door verf, steen of beplakt bordpapier. Zooals onze aesthetische ervaring van de realiteit in onzen geest wordt afgedrukt, kan de hand ze nimmer uitdrukken. Daarom zal in de toekomst de machine de hand vervangen. Hierdoor zal de kunst aan geestelijken inhoud winnen. De moderne kunst zooals deze zich consequent en doelgericht ontwikkeld heeft en nog ontwikkelt, heeft slechts met ornamentale kunst te maken — gesteld dat wij een dergelijke bekrompen scheiding wilden aanhouden (reeds in de toelichting van mijn artikel V: „de Revolutie in de Schilderkunst” in dit blad, schreef ik, dat in de moderne schilderkunst de decoratieve en pittoresque tendenzen samensmelten) — in zooverre zij stil blijft staan, bij het abstraheeren van een gegeven en dit als motief systhematisch herhaalt, zonder tot compositorische verwerking van dat gegeven te geraken. Gij vergist U — en dat gij U vergist hebt ge met Uw stukje „schilderkunst en Ornamentale Kunst” zin voor zin bewezen — wanneer ge meent, dat er zooiets bestaat als „zuivere schilderkunst” en decoratieve (onzuivere!) schilderkunst”. Er bestaat slechts kunst. Kunst maakt den geest van haar tijd werkelijkheid. Aangezien nu die zuivere schilderkunst waar gij op doelt den geest van haar tijd niet gekend heeft noch kennen zal is zij als moderne beeldende kunst zonder beteekenis. Goede kunst kan slechts door de realiteit heen ontstaan. De schilderkunst welke gij en uwe richtinggenooten voor de zuivere houdt heeft echter de realiteit niet gekend. Zij komt niet verder en kan niet verder komen dan de intuïtieve, onvakkundige uitdrukking van de individueele verbeelding. De zuivere schilderkunst maakt den geest van dezen tijd tot werkelijkheid door haar eigen uitdruikkingmiddel: licht (= kleur), ruimte en verhouding. Elke kunstvorm moet zich tot haar eigen uitdrukkingsmiddel bepalen, wil hij zuiver zijn. Litéraire, muzikale, ethische, sociale of andere tendenzen doen de schilderkunst als zelfstandig-aesthetisch uiting slechts schade.
      Herwarth Walden heeft het in een zijner artikelen zeer goed gezegd en dit geldt ook voor U en Uw richtinggenooten: wij moeten ophouden iets van de kunstwerken te verlangen; wij moeten kunst verlangen.

Leiden, 31-7-17 Theo van Doesburg