De Opmerker/Jaargang 33/Nummer 7/De Amsterdamsche Beurs

De Amsterdamsche Beurs
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 12 februari 1898
Titel De Amsterdamsche Beurs
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 33, 7, 53-54
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

[53]

[...]

DE AMSTERDAMSCHE BEURS.

      Wat geheimzinnigheid uitwerkt, de gebeurtenissen in Frankrijk hebben het duidelijk doen zien. Wie openbaarheid vreest, voert meestal niet veel goeds in het schild.
      De Beursgeschiedenis ligt den Amsterdammers nog versch in het geheugen. Maar er zijn zooveel andere zaken, die de belangstelling vragen, dat het ons niet kan verbazen, wanneer het publiek niet veel meer aan de Beurs denkt. Men ziet de schutting, men ziet de keurig ingerichte keet, doch gaat zijns weegs, hoogstens zich afvragend, wat toch wel de reden mag zijn, dat er niets wordt gebouwd.
      Een stuk van den architect P. F. Laarman in de Telegraaf brengt de Beursquestie weder op het tapijt. In dit artikel wordt eerst de loop der zaken nog eens nagegaan. En dan heet het:

      Men begon de zaak vervelend te vinden en werd ze mioê. Vele Raadsleden verklaarden zich incompetent om over bouwkunst te oor-


[54]


deelen en van dien lethargischen toestand maakten enkele personen gebruik om pressie en suggestie op het grootste gedeelte van den Raad uit te oefenen. Zeer gemakkelijk door gebrek aan deskundigen!
      Tengevolge daarvan werd dit belangrijk bouwwerk onderhands opgedragen aan een bevriend architect, met voorzeker groote verdiensten, al mochten zijne kunstuitingen zich hoofdzakelijk in de symphatie van weinige ingewijden verheugen.

      De schrijver zet dan zijn bezwaren tegen het gekozen emplacement uiteen, om vervolgens door vergelijking met andere steden in het buitenland aan te tooncn, hoe weinig er te Amsterdam voor verfraaiing der stad is gedaan. Verscheidene voorbeelden van wansmaak en verkeerde zuinigheid somt hij op, om ten slotte uit te roepen:

      Maar waar zou ik eindigen als ik al de bekoorlijkheden opsomde, waardoor Amsterdam zoo ruimschoots is ontsierd geworden, ondanks zoo heldere ministers en wethouders van P. W., voor hunne taak geheel speciaal opgeleid en op de hoogte van hun vak. „The right men on the right places”!
      Of zulks schrijver in ’t bijzonder zooO sterk opvalt doordien hij de gelegenheid had geruimen tijd te zien hoe elders, ook met opoffering van veel geld, doch geleid door kunstzin en overleg, op zijn smaakvolst de steden worden uitgelegd?
      Waarschijnlijk!
      Jongere architecten wedijveren om met de bescheiden middelen, door kunstlief hebbende bouwheeren met soms groote opofferingen beschikbaar gesteld, de huizen met aardige gevels aan de straat op te luisteren.
      Daarentegen is bijna alles van stadswege in zake aanleg, uitbreiding of versiering der stad van den meest soberen aard, em geen ander woord te gebruiken, ondanks dat de buiten alle proportie met andere steden hooge belasting, jaarlijks tal van middelmatig gegoeden naar elders in binnen- of buitenland verjaagt.
      En ligt hiervan niet vaak de schuld bij die deskundigen, die zwijgen, omdat zij „de kat de bel niet willen aanbinden?” of wel omdat zij ondanks al hun protesteeren geen medewerking van vakgenooten ondervonden en daardoor geen resultaat?
      Om te beginnen is het daartoe echter noodzakelijk dat de onderwerpen der stadsstichtingen aan de publieke beoordeeling worden blootgesteld.

      Wij zijn het in deze geheel met den schrijver eens. Het deskundig publiek dient in de gelegenheid gesteld te worden, om zich, als het nog tijd is, te laten hooren. Maar wij erkennen tevens, dat dit publiek door zijn halsstarrig zwijgen, ook als vakgenooten hun waarschuwende stem doen vernemen, voor een groot gedeelte de schuld van den tegenwoordigen treurigen toestand draagt.
      Inderdaad, men mag met den heer Laarman zeggen:

      Het is haast niet te gelooven dat het in onzen tijd van vrijheid en openbaarheid nog mogelijk wordt geacht...... een ontwerp als bij verrassing en in ’t geheim binnen te smokkelen, zoodat de gemeentenaren eerst tot bewustzijn van die geheimhouding zouden komen als de kogel door de kerk is en zij zich de haren zouden uitrukken uit wroeging niet bijtijds te hebben geprotesteerd.

      En toch is dit alles geschied, en hebben de met stomme verbazing geslagen gemeentenaren het met hunne eigen oogen aanschouwd. Wat zij echter niet te zien kregen, wat zelfs voor hun afgevaardigden op het Prinsenhof verborgen bleef was het beursplan zelf.
      De heer Laarman was gelukkiger. Hij had dezer dagen als een gunst (van wien Red.)

verlof bekomen om het model der nieuwe Beursgevels te zien en ondanks dat hem werd verzocht hieraan geene ruchtbaarheid te geven gevoelt hij zich toch, als gevolg van die beschouwing, in geweten tegenover zijne medeburgers verplicht die geheimzinnigheid te verbreken.

      „Dat staat dien jongeheer niet fraai” zou de schoolmeester zeggen. Doch de mogelijkheid bestaat, dat de heer Laarman geen geheimhouding beloofd heeft, en dat hij dus vrij was, al dan niet aan het verzoek „om geen ruchtbaarheid te geven” te voldoen.
      Hoe dit zij, de

indruk dien het model op hem maakte was van den meest ontmoedigenden aard.
      Daar de plannen niet aanwezig waren, kon bij over het inwendige geen oordeel uitspreken. De hem van vroeger bekende leden echter aan dezelfde afwezigheid van monumentale Opvatting als de gevels.
      De straatgevel van meer dan 100 M. lengte biedt hel hopeloos [e]entonige aan van een zeer sober behandeld kazerne- of fabrieksgebouw, aan een der hoeken geflankeerd door het bekende torentje, even sober als de rest.
      Geen enkele voorsprong breekt den eindeloozen gevel, waarvan het sombere zwaarmoedige karakter, z. i., de waarde van de tegenover liggende huizen, die tot nu toe een vroolijk vrij uitzicht hadden, belangrijk moet benadeelen. Noch schrijver, noch een zijner bekenden, bezit daar gelukkig huizen.

      Wat hier wordt gezegd, zal reeds door ieder deskundige zijn vermoed. De indertijd gepubliceerde plattegronden lieten geen afwisselende gevelontwikkeling toe. De Americanismen, door den bouwmeester in zijn laatste uitgevoerde werken getoond, deden voor de Beurs het ergste vreezen.
      Maar nu weet men het, met welke soort van monument Amsterdam staat te worden verfraaid!
      Om hen, die reeds dadelijk iedere critiek als een uiting van naijver zullen opvatten, te ontwapenen, vervolgt de heer Laarman:

      Zelf niet meer in de praktijk werkzaam en dus vrij van alle jalouzie, eischt schrijver in het algemeen belang onzer stad dat de plannen nu zullen worden openbaar gemaakt en aan het oordeel onderworpen van de burgerij, die het dan toch betalen moet en wie het lang niet onverschillig is hoe er met haar geld wordt omgesprongen.
      Gelukkig is er nog geen spade in den grond gestoken en de bouwmeester, met den Beursbouw belast en wien schrijver voorzeker dit belangrijk werk van harte gunt, best in staat iets te scheppen wat meer aan de eischen van algemeen erkende schoonheidsbegrippen en tevens aan die van ruimte voldoen zal.
      Mocht het aan schrijver blijken, dat hij zich heeft vergist in zijne pessimistische opvatting, en het ontwerp wel de algemeene bewondering wegdraagt, welnu dan zal hij zich troosten met bet bewustzijn, naar zijn beste weten zijn plicht te hebben gedaan en dan is door zijn toedoen tenminste aan willekeur en geheimhouding een einde gemaakt en den belastingbetalers recht wedervaren.

„Fiat Lux”.

      Als nu dit licht maar bijtijds komt. Doch te oordeelen naar de wijze waarop door het stadsbestuur is gehandeld, moet daaraan getwijfeld worden.
      In ieder geval verdient de heer Laarman de hulde zijner collega’s voor zijn flink optreden in deze. Dat hem die niet worde onthouden, wordt den schrijver door ons van harte toegewenscht.