DE STEENKOLEN-CRISIS EN DE GASFABRIEKEN.
Mijnheer de Redacteur!
Met het oog op de quaestiën, die de duurte van de kolen thans voor de gasfabrieken doen ontstaan, neem ik de vrijheid u te verzoeken den volgenden brief, aan de Directe eener kleine gasfabriek onlangs door mij geschreven, in uw blad te willen plaatsen.
»Voorburg, 15 Maart 1873.
M. M.
»Tot mijn leedwezen moet ik uit de mij toegezonden gegevens opmaken, dat uwe fabriek behoort tot de ongelukkige categorie van ƒ 4 à 5000 bruto ontvangst per jaar.
Ik moet dus ook aanvangen met de verklaring: »dat het gas nog moet worden gevonden, hetwelk met zulk een klein debiet en een vastgelegd kapitaal van ƒ 25 à 30,000, een waarlijk gunstig resultaat zou kunnen geven.”
Ware dit kapitaal grootendeels weder te realiseren, ik zou u moeten raden daartoe te besluiten; doch op dit oogenblik zijn de omstandigheden te ongunstig om zich daarmede te mogen vleien.
Steenkolengas te blijven leveren is niet vol te houden, daar elke kub. meter u hooger te staan komt dan uw verkoopsprijs; ook is het, met het oog op de concurrentie der petroleumlampen, niet aan te raden eene aanmerkelijke verhooging van den verkoopsprijs te beproeven.
De vraag is dus: wat kan er gedaan worden om de verdere exploitatie uwer fabriek zoo gunstig mogelijk te maken, om haar uit een onhoudbaren weder in een levensvatbaren toestand te brengen?
Met vertrouwen mag ik u, als middel daartoe, het toepassen van petroleumgas aanbevelen.
Petroleumgas wordt hier en op verschillende andere plaatsen verkocht à ƒ 0.60 per kub. M.
Bij eene bruto ontvangst van ƒ 4500 worden dus daarvoor geleverd 7500 kub. M., waarvan de kosten bedragen:
aan
|
olie
|
ƒ
|
1650
|
»
|
kolen
|
»
|
700
|
»
|
werkloon
|
»
|
650
|
»
|
reparatie
|
»
|
200
|
|
|
|
ƒ
|
3200
|
De meest algemeene petroleumgas-branders, verbruiken 30 liters per uur; de grootste soort 40 liters.
Zij kosten, à 60 cents per cub. M., 14/5 en 22/5 cents per uur, bij 11 à 12 en 16 à 18 kaarsen lichtsterkte.
De kosten van verandering der steenkolengasfabriek in eene voor petroleumgas, hebben teX., bij eene fabriek van gelijke grootte als de uwe, ƒ 850 bedragen; terwijl men van dat bedrag nog zou moeten aftrekken, de kosten der nieuwe retorten, die tot gewone exploitatiekosten behooren.
Misschien zullen er, ter meerdere volmaking van de inrichting, nog een paar honderd gulden bij moeten komen.
De kosten zijn natuurlijk afhankelijk van hetgeen in de oude fabriek bruikbaar wordt bevonden. Het grootste gedeelte van de oude inrichting blijft ter realisatie disponibel. Ook komt, door de verandering, minstens 2/3 van de fabrieksruimte vrij, die als berg- of werkplaats zou kunnen worden verhuurd.
Wat het gasverlies en de leiding aangaat, dit is bij petroleumgas met een specifiek gewicht van 0.820, minstens 1/5 minder dan bij het aanmerkelijk lichtere steenkolengas; men verliest echter een product, dat meer waarde heeft en moet er dus dubbel zorgvuldig voor waken.
Op eene hoofdleiding van 7000 M. bedraagt het verlies te Hoogezand slechts 2 kub. M. per dag; bijna volmaakte dichtheid is dus, bij goed beheer, wel te bereiken.
De leiding te Hoogezand–Sappemeer is gelegd in 1868 volgens het systeem Galasse-Ketin, met buigzame looden verbindingen.
Gij vraagt mij, of het noodig zou zijn in den zomer dagelijks te stoken, met het oog op uwen voor petroleumgas zoo grooten gashouder van 9 bij 3½ M.?
Mijn antwoord luidt: uw gashouder kan den voorraad bergen voor 5 Decemberdagen of voor 3 zomerweken.
De oven is, na 10 à 12 uren stoken, genoegzaam verhit om gas te maken. De stoker zou in het stille seizoen, hoogstens om de 14 dagen eenige dagen behoeven te werken en dus nog wel eenig andere werk er bij kunnen waarnemen.
De retorten houden zich, met zulk eene periodieke rust, zeer goed; de afkoeling schaadt minder dan 14 dagen gloeihitte. Ook zou op die wijze aanmerkelijk aan brandstof worden bespaard, waarop bij mijne exploitatie-cijfers niet is gerekend.
Tot het in de laatste dagen veel besproken menggas over te gaan, zou slechts een halve maatregel zijn.
Het klinkt oppervlakkig zeer goed, het gas van de kolen, die men tot verhitting der petroleumgas-ovens noodig heeft, ten nutte te maken; maar gaat het gas bij de verhitting met versche kolen werkelijk verloren?
Waarom zouden de gasgloeiovens berusten, wanneer dit het geval ware?
In de donkerste winterdagen zal bij u één petroleumgas-retort nog ten volle in de behoefte kunnen voorzien en het kan uw voordeel nooit zijn, tot bereiking van het twijfelachtige nut, nog een steenkolengas-retort er bij te verhitten.
Naarmate de te verhitten ovenruimte grooter is, moet toch ook het vuur grooter zijn; het verbranden van een extra-retort is niet onverschillig, en al verkoopt men ook het dubbele volume van gemengd gas, wanneer men het debiet wil behouden, dan moet het eindcijfer der bruto ontvangsten toch weder ƒ 4500 zijn.
Het mengen van steenkolengas met petroleumgas is alleen aan te bevelen voor groote fabrieken, in gemeente-exploitatie of voor fabrikanten, die per contract aan hooge lichtsterkte zijn gebonden, en verder vooral voor stedelijke fabrieken, die, wat gashouder, ruimte en pijpleiding aangaat, te klein zijn geworden voor het debiet.
Men zou, door de vermanging, aan de bestaande inrichtingen eene aanmerkelijk grootere capaciteit kunnen geven en belangrijke kosten van werkelijke vergrooting besparen, ten bate van de verbruikers, die ten slotte de kosten moeten dragen en die gaarne een hoogeren prijs per kub. M. zullen betalen, wanneer ze ondervinden dat de maandelijksche contributie daardoor niet wordt verhoogd.
J. BLEULAND VAN OORDT.”
|